In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak waarin de rechtbank motiveringsgebreken in het besluit van de verweerder had geconstateerd. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken binnen een bepaalde termijn te herstellen. Verweerder heeft echter niet binnen de gestelde termijn gereageerd op de gebreken, wat heeft geleid tot de conclusie dat het beroep van eiseres gegrond is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens deze motiveringsgebreken.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het niet aan haar is om terug te komen op eerder gegeven oordelen in de tussenuitspraak, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiseres over haar vrezen voor problemen met de Venezolaanse autoriteiten en haar problemen met Tren de Aragua door verweerder als ongeloofwaardig zijn bestempeld, maar dat de onderbouwing van deze standpunten niet adequaat was.
Als gevolg van de gegrondverklaring van het beroep heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft bepaald dat er geen nadere zitting nodig was, gezien de omstandigheden van de zaak.