ECLI:NL:RBDHA:2024:6169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.16839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het bestuursrecht

Op 24 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.E. van Diepen, had bezwaar gemaakt tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 21 februari 2024 was genomen. Dit besluit stelde vast dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moest verlaten. De staatssecretaris baseerde dit besluit op het feit dat de tijdelijke bescherming onder de Europese Richtlijn 2001/55/EG na 4 maart 2024 van rechtswege eindigde.

De verzoeker had op 16 april 2024 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke handeling van de gemeente Heerenveen, die hem uit de opvang had gezet. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen zou behouden tijdens de behandeling van het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en besloot zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

De voorzieningenrechter wees op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was bepaald dat de tijdelijke bescherming van derdelanders niet automatisch eindigde en dat deze vreemdelingen behandeld moesten worden alsof de bescherming nog van toepassing was, totdat op hun hoger beroep was beslist. Gezien de onduidelijkheid over de status van de tijdelijke bescherming van de verzoeker, besloot de voorzieningenrechter het verzoek toe te wijzen. Dit betekende dat de verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoefde te vertrekken, zijn recht op opvang behield en mocht blijven werken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16839

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2024 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.E. van Diepen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In het besluit van de staatssecretaris van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst (terugkeerbesluit). De staatssecretaris heeft dit terugkeerbesluit genomen omdat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 volgens de staatssecretaris van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
2. Verzoeker heeft op 16 april 2024 bezwaar gemaakt tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 73, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker heeft in dit verband aangegeven dat de gemeente Heerenveen hem uit de opvang heeft gezet en heeft laten weten dat hij zonder toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening niet zal worden toegelaten tot de opvang. Ook heeft verzoeker aangegeven dat hij een afspraak heeft gehad voor het verkrijgen van een nieuw bewijs van rechtmatig verblijf. Hij is tijdens die afspraak weggestuurd. Tegen die feitelijke handeling richt zich dit bezwaar.
3. Verzoeker heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het bezwaar zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

4. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin ziet de voorzieningenrechter van de Afdeling aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
7. De voorzieningenrechter heeft verder kennis genomen van de brief van 3 april 2024 van de staatssecretaris aan gemeenten waarin hij schrijft dat de door de voorzieningenrechter van de Afdeling getroffen voorzieningen alleen betrekking hebben op de zes betreffende vreemdelingen en dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang van andere derdelanders, zolang in individuele zaken geen ordemaatregel of voorlopige voorziening is getroffen.
8. Gezien het voorgaande is het op dit moment onduidelijk of de tijdelijke bescherming van derdelanders zoals verzoeker per 4 maart 2024 is geëindigd, welke rechten verzoeker nog heeft en op welke wijze hij die rechten kan effectueren. Daarom ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het bezwaar is beslist. Het treffen van de voorlopige voorziening betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van € 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.