ECLI:NL:RBDHA:2024:6177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
09/174004-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en afpersing door twee of meer verenigde personen na onvoldoende bewijs van nauwe en bewuste samenwerking

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en afpersing door twee of meer verenigde personen. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 12 juli 2023 in het centrum van Den Haag, waarbij de aangever, [naam], werd bedreigd en zijn persoonlijke bezittingen, waaronder een ketting, bril en mobiele telefoon, werden weggenomen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van twee maanden, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

Tijdens de zittingen op 10 januari, 28 maart en 10 april 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever en getuigen onvoldoende bewijs boden voor de nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor medeplegen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de aangever had verklaard dat hij was gestoken met een mes, het dossier niet voldoende aanknopingspunten bood om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal of afpersing.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral bij beschuldigingen van ernstige misdrijven zoals diefstal en afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, wat betekent dat hij niet strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/174004-23
Datum uitspraak: 24 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2024, 28 maart 2024 (telkens pro forma) en 10 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.J. Berghout naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ketting, een bril en/of een mobiele telefoon (Iphone 14 Plus), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- tegen die [naam] (op dreigende toon) te zeggen: "ik wil geld, ik wil geld" en/of "ik moet jou vandaag steken" en/of (daarbij) een mes aan die [naam] te tonen en/of
- met een mes naar het hoofd en/of tegen de arm, althans het lichaam, van die [naam] te slaan en/of
- een trap en/of duw tegen het lichaam van die [naam] te geven, waardoor hij door een raam ten val is gekomen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam] heeft gedwongen tot de afgifte van een ketting, een bril en/of een mobiele telefoon (Iphone 14 Plus), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [naam] en/of een derde toebehoorde(n) door:
- tegen die [naam] (op dreigende toon) te zeggen: "ik wil geld, ik wil geld" en/of "ik moet jou vandaag steken" en/of (daarbij) een mes aan die [naam] te tonen en/of
- met een mes naar het hoofd en/of tegen de arm, althans het lichaam, van die [naam] te slaan en/of
- een trap en/of duw tegen het lichaam van die [naam] te geven, waardoor hij door een raam ten val is gekomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 12 juli 2023 heeft in het centrum van Den Haag een incident plaatsgevonden waarbij [naam] (hierna: aangever) diepe snijverwondingen in zijn onderarm en hand heeft opgelopen. Aangever heeft – kort en zakelijk weergegeven – verklaard dat twee mannen die dag op straat contact met hem zochten, dat ze geld van hem wilden, dat zijn telefoon, bril en ketting zijn weggenomen en dat hij is bedreigd met geweld en dat geweld tegen hem is gepleegd. Aangever heeft verklaard dat hij zijn verwondingen heeft opgelopen doordat hij door één van de twee jongens is gestoken met een mes.
In deze zaak ligt de vraag voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen van de door aangever genoemde goederen en of hij daarbij geweld heeft gebruikt of heeft gedreigd met het gebruik van geweld, subsidiair of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing door twee of meer verenigde personen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde voor zover het betreft de diefstal door twee of meer verenigde personen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de onderdelen bedreiging met geweld en geweld.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke standpunten van de raadsvrouw zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna nader ingaan.
3.4.
Vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat, hoewel aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte met een mes is gestoken, het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt nu de verdachte dit ontkent en uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] , getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] , getuige [getuige 3] en getuige [getuige 4] volgt dat weliswaar sprake was van een mes, maar dat dit is weggegooid en niet is gebruikt tegen aangever. Het door aangever opgelopen letsel aan zijn arm kan evengoed zijn veroorzaakt doordat hij na het incident tegen een glazen deur is gerend en zich heeft verwond aan het kapotte glas.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich jegens aangever schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met geweld of aan geweldshandelingen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte zich, zoals gerekwireerd door de officier van justitie, schuldig heeft gemaakt aan een diefstal door twee of meer verenigde personen, overweegt de rechtbank als volgt. Ten eerste dient te worden vastgesteld dat er sprake is van diefstal. Voor de kwalificatie medeplegen is vervolgens vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan naar vaste jurisprudentie rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van het delict, de aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een ruzie over geld observeerde waarbij hij beide partijen kende, dat hij heeft geprobeerd de ruzie te sussen en dat hij niets heeft weggenomen.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van aangever, de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de diverse gehoorde getuigen, niet volgt dat de verdachte zelf daadwerkelijk goederen heeft weggenomen of meegenomen, die toebehoorden aan aangever.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte desondanks een wezenlijke bijdrage aan de diefstal gepleegd door medeverdachte [medeverdachte] heeft geleverd. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig was bij die diefstal en hij die dag kennelijk gezamenlijk heeft opgetrokken met de medeverdachte, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de tenlastegelegde diefstal te komen. Uit het dossier volgt bovendien niet dat de verdachte en zijn medeverdachte, zoals gesteld door de officier van justitie, door de stad wandelden met het doel om bij aangever te incasseren.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal door twee of meer verenigde personen alsmede de subsidiair ten laste gelegde afpersing door twee of meer verenigde personen.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. S. Pereth, rechter,
mr. T.T.O. Bakker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2024.