ECLI:NL:RBDHA:2024:6208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.7909, NL24.7910, NL24.7911 en NL24.7912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers, van Syrische nationaliteit, hebben verzocht om voorlopige voorzieningen om te voorkomen dat zij worden uitgezet totdat de rechtbank op hun beroepen heeft beslist. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 21 maart 2024, waarbij de gemachtigden van partijen aanwezig waren, maar eisers zelf niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen door verweerder niet in behandeling zijn genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening.

De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de asielaanvragen niet in behandeling genomen hoeven te worden, omdat Duitsland de verantwoordelijkheid heeft aanvaard. Eisers hebben aangevoerd dat zij geen asielaanvragen in Duitsland hebben ingediend en dat zij onder dwang vingerafdrukken hebben afgegeven. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stelling te onderbouwen en dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de informatie in Eurodac. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen. Tevens krijgen eisers geen vergoeding van hun proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers:
NL24.7909 (beroep) NL24.7910 (voorlopige voorziening)
NL24.7911 (beroep) en NL24.7912 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1

V-nummer: [v-nummer 1] ,
[eiseres], eiseres
V-nummer: [v-nummer 2]
[eiser 2], eiser 2
V-nummer: [v-nummer 3]
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.G. Angela).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen om verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat de rechtbank op de beroepen heeft beslist. Eisers stellen dat zij van Syrische nationaliteit zijn. Eiser 1 is geboren op [datum 1] 1963. Eiser 2 is geboren op [datum 2] 2003 en eiseres is geboren op [datum 3] 2016. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 27 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Eisers waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [1] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 8 november 2023 aanvaard.
Vingerafdrukken/asielaanvraag Duitsland?
5. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat zij geen asielaanvragen in Duitsland hebben ingediend. Ze hebben onder dwang vingerafdrukken afgegeven. De autoriteiten van Duitsland hebben de reden voor het afnemen van de vingerafdrukken niet gemeld. Pas tijdens het gehoor in Nederland is het eisers duidelijk geworden dat de afgegeven vingerafdrukken dienen voor een verzoek tot internationale bescherming.
5.1
Verweerder heeft in de bestreden besluiten vermeld dat eisers volgens hun eigen verklaringen vanaf het begin af aan naar Nederland wilden komen en niet van plan waren om asiel in Duitsland te vragen. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eisers in het aanmeldgehoor hebben verklaard ‘alleen in Duitsland’ internationale bescherming te hebben gevraagd. Voorts heeft verweerder genoemd dat hij volgens vaste rechtspraak mag uitgaan van de juistheid van de informatie in Eurodac. Deze omstandigheden samen maken dat eisers niet worden gevolgd in de stelling dat ze in Duitsland geen asielaanvraag hebben ingediend. Verweerder mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt hij in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland en dat dit land zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dat in hun geval niet zo is. Eisers zijn daarin niet geslaagd, reeds omdat ze geen onderbouwing voor hun stelling hebben gegeven dat de vingerafdrukken onder dwang zijn afgenomen. Bovendien volgt uit de eigen verklaring dat ze asiel in Duitsland hebben aangevraagd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Toepassing artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening zou moeten toepassen. Zij hebben een (achter)neef in Nederland wonen en zij kunnen elkaars steun en toeverlaat zijn in een land waar zij verder geen familie hebben en zodoende een toekomst opbouwen in Nederland. Eisers willen ook bij hem gaan intrekken.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet voor toepassing van deze bevoegdheid. Uit de stukken blijkt niet dat Duitsland zijn internationale verplichtingen ten aanzien van eisers niet nakomt. Verweerder heeft verder gesteld dat op geen enkele manier is gebleken van afhankelijkheid tussen de neef en eisers dan wel dat eisers zich zonder de gestelde neef niet staande kunnen houden. Bovendien is de Dublinverordening niet bedoeld als route om op reguliere gronden verblijf te krijgen bij familie, aldus verweerder.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich aldus op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvragen terecht niet in behandeling heeft genomen en eisers geen gelijk krijgen.
8. Omdat op de beroepen is beslist, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
9. Eisers krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van E. Akkaya, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor wat betreft de hoofdzaken, een hoger beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.