ECLI:NL:RBDHA:2024:6208
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers, van Syrische nationaliteit, hebben verzocht om voorlopige voorzieningen om te voorkomen dat zij worden uitgezet totdat de rechtbank op hun beroepen heeft beslist. De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 21 maart 2024, waarbij de gemachtigden van partijen aanwezig waren, maar eisers zelf niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen door verweerder niet in behandeling zijn genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de asielaanvragen niet in behandeling genomen hoeven te worden, omdat Duitsland de verantwoordelijkheid heeft aanvaard. Eisers hebben aangevoerd dat zij geen asielaanvragen in Duitsland hebben ingediend en dat zij onder dwang vingerafdrukken hebben afgegeven. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stelling te onderbouwen en dat verweerder mag uitgaan van de juistheid van de informatie in Eurodac. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen. Tevens krijgen eisers geen vergoeding van hun proceskosten.