ECLI:NL:RBDHA:2024:6218

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.8424 en NL24.8425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër met Jemenitische verblijfsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft een Griekse verblijfsvergunning op basis van zijn Jemenitische nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig heeft mogen achten, omdat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is gesteld dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt om aan te tonen dat de registratie in een andere EU-lidstaat onjuist is. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn registratie in Griekenland niet klopt en heeft onvoldoende inspanningen geleverd om dit te bewijzen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt echter een vergoeding van zijn proceskosten vanwege gebreken in de voorbereiding van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8424 (beroep) en NL24.8425 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 28 februari 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, A. Ikar als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2006.
3.1
Eiser verklaart afkomstig te zijn uit Jambaluul, Somalië. Eiser is in maart 2022 vertrokken uit zijn dorp en heeft een aantal maanden bij zijn oom in Mogadishu gewoond. Eiser is in mei 2022 van Mogadishu naar Turkije gereisd. Vanuit Turkije is eiser doorgereisd naar Griekenland, waar hij op 15 augustus 2022 is ingereisd en op 4 september 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De Griekse autoriteiten hebben aan eiser een verblijfsvergunning verleend. Omdat eiser in Griekenland geen slaapplek, geen eten en geen kleren had, is hij met hulp van een reisagent naar Nederland vertrokken en heeft hij hier op 26 maart 2023 voorliggende asielaanvraag ingediend.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij uit Somalië is vertrokken omdat hij vreesde te worden gerekruteerd door Al-Shabaab. De moeder van eiser werd eind maart 2022 benaderd door Al-Shabaab met de vraag om eiser af te staan. Zij weigerde, drie mannen van Al-Shabaab kwamen langs en namen de neef van eiser mee. Eisers moeder werd later opnieuw gebeld door mannen van Al-Shabaab en die zeiden dat zij met haar zoon naar een plek moest gaan. Hier lag het dode lichaam van eisers neef. Al-Shabaab belde de moeder van eiseres daarna nogmaals, zij weigerde opnieuw om eiser af te staan en zij vertelde eiser dat hij moest vluchten.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen met Al-Shabaab;
3. Discriminatie vanwege stam.
5.1
Verweerder heeft het eerste element ongeloofwaardig geacht, omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met identificerende documenten heeft onderbouwd. Verweerder werpt tegen dat eiser in Griekenland staat geregistreerd als [naam] , geboren op [datum] 2004 en met de Jemenitische nationaliteit en in Nederland als [eiser] , geboren op [datum] 2006 en met de Somalische nationaliteit. Dit zou volgens eiser het gevolg zijn van een chaotische registratie in Griekenland, tegelijk met veel Jemenieten, waardoor er iets fout zou zijn gegaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit geen afdoende verklaring is. Bovendien heeft eiser in het aanmeldgehoor verklaard dat de Griekse autoriteiten alleen zijn naam hebben genoteerd en niet zijn nationaliteit of geboortedatum. Dit is in strijd met de antwoorden van eiser op vragen van verweerder dat hij in Griekenland alleen de Somalische nationaliteit heeft opgegeven. Omdat het eerste element niet geloofwaardig wordt geacht, toetst verweerder het tweede en derde element niet.
5.2
Verweerder wijst de aanvraag af op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en legt aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod voor de duur van twee jaar op.
Het oordeel van de rechtbank
Kan verweerder uitgaan van eisers Jemenitische nationaliteit zoals geregistreerd door de Griekse autoriteiten?
6. Eiser voert aan dat verweerder niet uit kan gaan van de Jemenitische nationaliteit zoals blijkt uit de registratie van eiser in Griekenland. Eiser betwist deze Griekse registratie door een kopie van zijn Somalische geboorteakte over te leggen. In het kader van de samenwerkingsplicht van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [1] had verweerder eiser door een taaldeskundige moeten laten onderzoeken, omdat dan evident zou blijken dat eiser Somalisch spreekt en dat is een aanwijzing voor zijn Somalische nationaliteit. Verweerder had op basis van werkinstructie 2022/4 bredere criteria moeten hanteren om eisers nationaliteit vast te stellen. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de uitkomst van het taalonderzoek dat verweerder tijdens het aanmeldgehoor heeft verricht, niet aan het dossier heeft toegevoegd en dat dit wel had gemoeten. Tenslotte voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet aanvullend heeft gehoord.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 14 maart 2024 [2] overwogen dat verweerder bij de beoordeling van persoonsgegevens en de nationaliteit van een vreemdeling, in beginsel mag uitgaan van de gegevens zoals vermeld in een authentiek paspoort. Als een vreemdeling stelt dat dat paspoort, of bepaalde daarin vermelde gegevens, toch buiten beschouwing moet worden gelaten, moet hij dat aannemelijk maken. De rechtbank acht deze redenering analoog van toepassing op voorliggende zaak, waarin een andere EU-lidstaat een verblijfsdocument heeft afgegeven met persoonsgegevens die afwijken van hetgeen door eiser is opgegeven bij de asielaanvraag in Nederland. De vraag of de persoonsgegevens van eiser onjuist zijn geregistreerd is een vraag die, eventueel mede op basis van de bij hem bekende feiten en omstandigheden, bij uitstek kan worden beantwoord door de autoriteiten van Griekenland. Van eiser mag worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijk toe in staat is om een verklaring te krijgen waaruit blijkt dat zijn registratie in Griekenland onjuist is, zoals hij stelt. Indien eiser onvoldoende moeite heeft gedaan, mag verweerder uitgaan van de persoonsgegevens van eiser zoals die van hem bij de Griekse autoriteiten bekend zijn.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bewijslast bij eiser ligt om aannemelijk te maken dat hij is wie hij stelt te zijn. Eiser heeft geen inspanningen verricht om de volgens eiser onjuiste registratie in Griekenland te corrigeren. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij zich hiervoor inspande en daarbij verlangen dat eiser bewijs daarvan liet zien. De niet onderbouwde verklaring van eiser dat hij zijn asielaanvraag in Griekenland heeft gedaan omringd door een groep Jemenitische asielzoekers en dat daarom zijn registratie mogelijk mis is gegaan, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Verweerder heeft ten aanzien van de overgelegde kopie van eisers Somalische geboorteakte terecht overwogen dat deze niet op authenticiteit kan worden onderzocht. Gelet op het voorgaande, ligt het niet op de weg van verweerder om aanvullend onderzoek te doen in de vorm van een taalanalyse en een HIS-check, omdat eiser eerst aan zet is. De beroepsgrond slaagt niet.
6.3
De rechtbank overweegt verder dat eiser terecht aanvoert dat verweerder de taalindicatie in de minuten van het aanmeldgehoor niet aan het digitale dossier heeft toegevoegd, maar dat hij op grond van artikel 8:42, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel gehouden was dat te doen. Verweerder had hierover ook een motivering moeten opnemen in het bestreden besluit. De rechtbank volgt eiser ook in zijn stelling dat verweerder hem aanvullend had moeten horen op basis van de informatie van de Griekse autoriteiten, omdat de beoordeling van verweerder daardoor een geheel andere is geworden. Door dit niet te doen is de mogelijkheid vervallen voor verweerder om door te vragen op gegeven antwoorden en eiser te confronteren met tegenstrijdigheden. Dit betekent dat eiser de mogelijkheid is ontnomen om een uitleg te geven en te reageren op mogelijke tegenstrijdigheden.
In deze gebreken in de voorbereiding en de motivering van het bestreden besluit, ziet de rechtbank reden om aan eiser zijn proceskosten te vergoeden. De rechtbank is wel oordeel dat deze gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kunnen worden gepasseerd. Eiser is niet in zijn belangen geschaad omdat verweerder ter zitting de uitslag van de taalindicatie alsnog heeft ingebracht en voldoende heeft toegelicht dat, hoewel uit de taalindicatie blijkt dat eiser Somalisch spreekt, dat niet betekent dat eiser ook de Somalische nationaliteit heeft en daarom het standpunt van verweerder niet anders maakt. Daarnaast had een aanvullend gehoor niet tot een andere uitkomst kunnen leiden omdat de bewijslast zoals hiervoor geschetst bij eiser blijft liggen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Het besluit komt niet voor vernietiging in aanmerking.
8. Gezien deze beslissing over eisers beroep, is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af.
9. Hoewel de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, krijgt eiser vanwege de in 6.3 geconstateerde gebreken een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroep- en verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.