ECLI:NL:RBDHA:2024:6356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
NL24.16227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van asielaanvraag en risico op onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die zich vrijwillig in Ter Apel heeft gemeld voor zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat er een risico op onttrekking bestond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren, waarbij eiser vanuit het detentiecentrum Rotterdam aanwezig was en zijn gemachtigde in Groningen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de staatssecretaris formeel gelijk had in zijn standpunt over het risico op onttrekking, dit niet automatisch betekent dat bewaring noodzakelijk was. De rechtbank benadrukt dat vrijheidsontnemende maatregelen alleen mogen worden toegepast als er geen lichter middel beschikbaar is en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moeten worden genomen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was. Eiser had zich immers vrijwillig gemeld en er was geen bewijs dat hij zich aan het toezicht onttrok. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.600 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 16 dagen. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16227

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu uit Eurodac volgt dat eiser reeds eerder – op 08 maart 2022 in België en op 10 mei 2023 in Duitsland- een asielaanvraag heeft ingediend en de staatssecretaris op basis van deze gegevens een terugnameverzoek heeft ingediend bij de Duitse autoriteiten dat vervolgens op 18 april 2024 is geaccepteerd. Ter zitting heeft eiser uitdrukkelijk bevestigd dat hij akkoord gaat met overdracht aan de Duitse autoriteiten.
Gronden
4. De rechtbank is van oordeel dat lichte grond 4c niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd nu voor deze grond het risico op onttrekking niet is gemotiveerd. De overweging dat eiser geen vaste woon- en verblijfplaats heeft is van feitelijke aard terwijl de daaraan verbonden conclusie dat eiser zich daarmee aan het toezicht onttrekt al dan niet de voorbereiding van zijn vertrek belemmert hier niet logischerwijs uit volgt. Juist toegelicht had moeten worden waarom en hoe uit de feitelijk situatie van het niet hebben van een vaste woon- en verblijfplaats volgt dat eiser het toezicht ontwijkt, hetgeen niet is gebeurd. De motivering in de maatregel is ontoereikend, evenals – aangezien een vaste woon- en verblijfplaats ook op andere wijze dan met een BRP-registratie aannemelijk kan worden gemaakt – onjuist.
4.1.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak was om hem in bewaring te stellen daar hij zich vrijwillig in Ter Apel heeft gemeld voor zijn asielaanvraag en er anderzijds ook geen aanleiding is om te stellen dat eiser zich aan het toezicht onttrekt of zich niet beschikbaar zou houden.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat niet aan eiser wordt tegengeworpen dat hij zich niet beschikbaar zou houden maar dat slecht wordt tegengeworpen dat eiser niet op voorgeschreven wijze is in gereisd, dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Uit deze gronden volgt het risico op onttrekking en de staatssecretaris ziet dan ook geen reden voor het opleggen van een lichter middel.
5.2.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het standpunt van de staatssecretaris dat sprake is van een risico op onttrekking (formeel) juist is, dit niet zonder meer leidt tot de conclusie dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring op te leggen. Uit paragraaf A5/1 van de Vc volgt immers dat toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel beperkt dient te blijven tot het strikt noodzakelijke, dat steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel kan worden volstaan en dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit daarbij voortdurend in acht moeten worden genomen.
5.3.
De rechtbank is onvoldoende gebleken dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was en dat niet volstaan kon worden met een lichter middel. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser direct nadat hij zich (met overlegging van een identiteitsdocument) in Ter Apel heeft gemeld voor een asielaanvraag (en vervolgens daarop terug leek te komen) hij in bewaring is gesteld zonder dat hij zich op enig moment aan het toezicht op de vreemdelingen heeft onttrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor de inbewaringstelling en acht het hiertoe gegeven advies van het NVIK, een vraagbaak binnen de politieorganisatie, in deze context ontoereikend. Het beroep is daarom gegrond.
6. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregelen van1 6 x € 100,00- (verblijf detentiecentrum) = € 1.600,00.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.600,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.