ECLI:NL:RBDHA:2024:6367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
NL24.11911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 18 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die samen met zijn minderjarige neefje naar Nederland was gereisd, betoogde dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot schending van zijn rechten onder het Handvest en het EVRM, en dat hij niet adequaat behandeld was door de Duitse autoriteiten.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om met objectieve informatie aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen op basis van bijzondere individuele omstandigheden, zoals de afhankelijkheid van zijn neefje. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 samen met NL24.11912 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat overdracht aan Duitsland resulteert in schending van artikel 4 van het Handvest, artikel 3 van het EVRM en artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening. Ten aanzien van Duitsland kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij is slecht behandeld door de Duitse autoriteiten. Eiser had geen toegang tot adequate opvang en rechtsbijstand en er bestond geen mogelijkheid om hierover te klagen. De Duitse autoriteiten hebben eiser gedwongen om een document te ondertekenen, terwijl hij geen kennis kon nemen van de inhoud van het document omdat een Arabische tolk ontbrak. Na ondertekening van het document had eiser geen toegang tot opvang en moest hij in zijn eigen onderdak voorzien. Eiser is na tien dagen doorgereisd naar Nederland.
Toetsingskader
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Duitsland niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Daarbij komt dat wanneer een vreemdeling de structurele tekortkomingen aannemelijk heeft gemaakt, die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken om te concluderen dat er sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. [2]
Oordeel van de rechtbank
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Eiser is er vervolgens niet in geslaagd om (met objectieve landeninformatie) het tegendeel aannemelijk te maken. Dit blijkt in de eerste plaats niet uit eisers verklaringen en ook heeft hij geen documenten ter onderbouwing van dit betoog overgelegd. Verder is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing zijn op de asielprocedure in Duitsland. In het geval dat eiser meent dat Duitsland handelt in strijd met deze richtlijnen, is het aan hem om bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid voor eiser niet bestond of bestaat.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij door de Duitse autoriteiten gedwongen is om een document te tekenen zonder daarvan kennis te nemen, omdat een Arabische tolk ontbrak. Eiser heeft namelijk enkel gesteld dat hij na ondertekening van dit document geen toegang had tot de opvang, maar hij heeft dit niet nader (met stukken) onderbouwd. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland geen toegang tot de opvang had, dan wel dat hij bij terugkeer naar Duitsland geen toegang tot de opvang heeft. Ook eisers betoog dat hij in Duitsland geen toegang had tot adequate rechtsbijstand slaagt bij een gebrek aan onderbouwing en concretisering niet. Evenmin is onderbouwd dat hij geen toegang had tot een tolk (Arabisch). Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd om bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen of dat deze mogelijkheid voor hem niet bestond of bestaat. Bovendien garanderen de Duitse autoriteiten met het claimakkoord dat zij eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling nemen en dat zijn asielverzoek wordt beoordeeld in lijn met de Europese richtlijnen. [4] Eiser heeft verder geen (objectieve) landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat Dublinclaimanten na overdracht aan Duitsland verstoken zijn van opvang en andere voorzieningen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in zijn bijzondere individuele omstandigheden aanleiding moet zien om zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Overdracht aan Duitsland getuigt van onevenredige hardheid. Hiertoe voert eiser aan dat hij naar Nederland is gereisd om zich te herenigen met zijn broer, die door de oorlogssituatie in Syrië eerder naar Nederland is gevlucht. Eiser is samen met zijn minderjarige neefje van zestien naar Nederland gereisd. Tijdens de moeizame reis vertrouwde zijn neefje volledig op eiser en hij is zowel emotioneel als sociaal sterk afhankelijk van eiser. Eiser is volledig verantwoordelijk voor zijn neefje, waardoor de overdracht aan Duitsland betekent dat zijn neef volledig ontredderd achterblijft, met alle psychische gevolgen van dien. De staatssecretaris heeft de belangen van het kind ten onrechte niet getoetst. De onduidelijkheden over de familierechtelijke relatie en de zorgverdeling hadden bij de besluitvorming door de staatssecretaris in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening onderzocht moeten worden.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn situatie sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Wat betreft eisers betoog dat zijn gestelde minderjarige neef van hem afhankelijk is, stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser in de eerste plaats geen identificerende documenten heeft overgelegd om de gestelde familieband te onderbouwen. Evenmin is met documenten onderbouwd dat eiser het wettelijk gezag over zijn gestelde neef heeft. Daarnaast staat de gestelde neef van eiser in Griekenland geregistreerd met een geboortedatum – [geboortedatum] 1999 – waaruit zijn meerderjarigheid blijkt. Ook beschikt de gestelde neef in Griekenland over een asielvergunning met een geldigheidsduur tot 18 oktober 2026. De meerderjarigheid van zijn gestelde neef en de status in Griekenland zijn vervolgens niet gemotiveerd door eiser betwist. Reeds omdat de familieband en vervolgens de minderjarigheid niet aannemelijk zijn gemaakt, was er voor de staatssecretaris ook geen aanleiding om het belang van een minderjarige mee te wegen. Verder zijn er geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van de gestelde neef noodzakelijk is dat eiser in Nederland moet verblijven om de asielprocedure door te lopen.
5.2.
Ten aanzien van de gestelde broer van eiser stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat de enkele verklaring dat er familieleden van eiser in Nederland wonen, niet maakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Eisers gestelde broer is niet aan te merken als een gezinslid in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een familieband. Daarnaast is niet gebleken dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn gestelde broer, zodat evenmin is gebleken dat eiser zich zonder zijn gestelde broer niet staande kan houden in Duitsland (of andersom). Dat eisers gestelde broer al langere tijd rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat eiser geen persoonlijk contact met hem kon onderhouden, maakt niet dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De Dublinverordening is erop gericht om familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. De Dublinverordening is alleen niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gesteld familielid in Nederland kan worden verkregen. De staatssecretaris heeft in redelijkheid geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
4.Het claimakkoord is tot stand gekomen op grond van artikel 18, eerste lid onder b van de Dublinverordening.