ECLI:NL:RBDHA:2024:6399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
NL24.867
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij aanvraag mvv voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 13 december 2023, waarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een mvv met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam referent]’ ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 behandeld in Breda, waar de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en referent aanwezig waren. Eiser, geboren op [Geboortedatum] en van Congolese nationaliteit, stelt dat hij de zoon is van referent en wil in Nederland bij hem verblijven. De aanvraag voor de mvv werd afgewezen omdat niet met de juiste documenten is aangetoond dat referent de biologische of juridische vader is van eiser en dat er een feitelijke gezinsband bestaat.

Eiser voert aan dat de hoorplicht is geschonden, omdat een geplande hoorzitting op 15 juni 2023 niet doorging. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat schriftelijke beantwoording van vragen volstond. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, omdat er geen goede reden was om van een hoorzitting af te zien. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om eiser en/of referent alsnog te horen en het bezwaar opnieuw te beoordelen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750 en bepaalt dat het griffierecht van € 184 aan eiser moet worden vergoed.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen gehoor heeft plaatsgevonden. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in vreemdelingenzaken, vooral wanneer er beoordelingsruimte is en de beslissing afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.867

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. Sojo).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 13 december 2023 (het bestreden besluit) waarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een mvv [1] met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam referent] (referent)’ ongegrond is verklaard.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag met het besluit van 19 april 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en referent [Naam referent].

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of het bezwaar van eiser terecht ongegrond is verklaard. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond en feiten
6. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Congolese nationaliteit te hebben. Hij stelt verder dat hij de zoon is van referent. Eiser wil in Nederland bij referent verblijven. Op 3 augustus 2021 heeft referent bij verweerder een aanvraag ingediend om aan eiser een mvv te verlenen.
Het bestreden besluit
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet met, op de juiste wijze gelegaliseerde, documenten is aangetoond dat referent de biologisch of juridisch vader is van eiser, dat referent het ouderlijk gezag heeft, dat referent een relatie of huwelijk had met de moeder van eiser, dat eiser staande een huwelijk is geboren en dat de moeder van eiser daadwerkelijk is overleden. De documenten die door referent in dit kader zijn overgelegd zijn onvolledig dan wel niet voorzien van de juiste legalisatie. Daarnaast is niet aangetoond dat sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referent dan wel dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen hen. In het primaire besluit heeft verweerder ook als afwijzingsgrond gehanteerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste, maar verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze afwijzingsgrond niet wordt gehandhaafd.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
8.
Eiser voert aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Op 15 juni 2023 zou een hoorzitting met referent plaatsvinden, maar deze ging niet door vanwege de privéomstandigheden van de hoormedewerker en een misverstand aan de zijde van verweerder. Met verweerder was daarom afgestemd dat referent alvast schriftelijke vragen van verweerder zou beantwoorden. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de schriftelijke beantwoording van de vragen volstond en dat er geen hoorzitting meer hoefde plaats te vinden. Tijdens een hoorzitting had referent meer uitleg kunnen geven over zijn pogingen om de documenten op de door verweerder verwachte wijze te legaliseren.
9.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [2] kan verweerder van het horen afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De Afdeling [3] heeft op 6 juli 2022 [4] een uitspraak gedaan over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Dit uitgangspunt geldt te meer in zaken waarin er beoordelingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, onder meer in zaken waar artikel 8 van het EVRM [5] een rol speelt. Verder volgt uit de uitspraak van 6 juli 2022 dat terughoudend moet worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als relevante omstandigheid heeft de Afdeling onder meer genoemd de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van de verzochte informatie. De vuistregel is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hoorplicht geschonden. Daarbij is van belang dat door redenen aan de zijde van verweerder de op 15 juni 2023 geplande hoorzitting niet is doorgegaan en dat zowel eiser als verweerder hebben verklaard dat hierop is afgesproken dat
alvastschriftelijke vragen zouden worden gesteld aan referent. Dit laatste impliceert dat een hoorzitting nog zou volgen, zoals eiser ook heeft gemeend. Uit het dossier blijkt verder niet dat verweerder met de gemachtigde van eiser en referent de afspraak heeft gemaakt dat kon worden volstaan met de schriftelijke vragen. Een hoorzitting had in dit geval ook in de rede gelegen. De rechtbank wijst hierbij op de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 waaruit blijkt dat het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar des te meer geldt in zaken als de onderhavige en de door referent verrichte inspanningen om de documenten te legaliseren. Tijdens een hoorzitting had verweerder referent nader kunnen bevragen over de legalisatie van de documenten en de gezinsband met eiser.
Conclusie
11. Het beroep van eiser is gegrond, omdat in de bezwaarfase ten onrechte geen gehoor heeft plaatsgevonden. Wat eiser verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Dit betekent dat verweerder eiser en/of referent alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw moet beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. In de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750
(duizendzevenhonderdvijftig euro);
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) aan eiser
moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.