In deze zaak hebben eisers, waaronder minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 19 december 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De termijn is echter verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eisers hebben de staatssecretaris op 26 juli 2023 in gebreke gesteld en hebben op 9 oktober 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris al € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, omdat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht is verstreken.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50 en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 184 worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.