ECLI:NL:RBDHA:2024:6567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL24.2668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsdocument EU/EER

In deze zaak heeft eiser, geboren op Afghaanse nationaliteit, op 15 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 januari 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft eiser de staatssecretaris op 18 juli 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 24 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De wettelijke termijn voor het nemen van een besluit was verstreken op 5 juni 2023, en eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft verzocht om een verlenging van de beslistermijn, maar de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen. Tevens is de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2668

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. Eiser heeft op 15 juni 2022 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvraag bij besluit van 30 januari 2023 afgewezen. Eiser heeft op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 januari 2023.
1.1
Bij brief van 18 juli 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Eiser heeft vervolgens op 24 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
1.2
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Eiser heeft op 27 februari 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de staatssecretaris waarin eisers aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER is afgewezen. Op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris binnen zes weken op het bezwaar beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij brief van 1 maart 2023, waarbij de ontvangst van het bezwaarschrift is bevestigd, heeft de staatssecretaris de beslistermijn met twee weken opgeschort en vervolgens met zes weken verdaagd. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris had moeten beslissen op 5 juni 2023 is verstreken. De rechtbank stelt tevens vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. De staatssecretaris heeft dit ook erkend. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) uitgangspunten voor een passende beslistermijn geformuleerd die zij ook zal toepassen in beroepen niet tijdig nemen van een beslissing op een bezwaar(schrift). In onderhavige zaak ziet deze zittingsplaats van de rechtbank aanleiding om bij de bedoelde uitgangspunten aan te sluiten.
5. De staatssecretaris verzoekt de rechtbank om een beslistermijn van twaalf weken op te leggen omdat hij voornemens is eiser uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank volgt de staatssecretaris. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op het bezwaar bekend moet maken.
6. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
7. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-. De staatssecretaris heeft dit ook erkend.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in het door eiser betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de staatssecretaris aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.