In deze zaak heeft eiser, geboren op Afghaanse nationaliteit, op 15 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 januari 2023 afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft eiser de staatssecretaris op 18 juli 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 24 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De wettelijke termijn voor het nemen van een besluit was verstreken op 5 juni 2023, en eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De staatssecretaris heeft verzocht om een verlenging van de beslistermijn, maar de rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen. Tevens is de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.