ECLI:NL:RBDHA:2024:6577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen terugkeerbesluit van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 21 februari 2024 is genomen. Dit besluit houdt in dat de tijdelijke bescherming van eiser, die is gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG, eindigt. De rechtbank heeft het beroep buiten zitting beoordeeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn beroepschrift pas op 15 april 2024 heeft ingediend, wat ruimschoots na de wettelijke termijn van vier weken is. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er redenen zijn om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Eiser heeft aangevoerd dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is en dat vergelijkbare zaken door de rechtbank in ’s-Hertogenbosch anders zijn behandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze argumenten onvoldoende zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet tijdig heeft gehandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 21 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Hierin is meegedeeld dat eisers tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor, gelet op het volgende.
2. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken. Eiser heeft het beroep echter pas op 15 april 2024 en daarmee (ruimschoots) buiten de termijn van vier weken ingediend.
3. Niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Met andere woorden: beoordeeld moet worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit staat in artikel 6:11 van de Awb. Er zijn in dit geval geen redenen aanwezig om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4. Eiser stelt dat hij niet tijdig beroep heeft ingesteld omdat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is. Een terugkeerbesluit beoogt de vaststelling van illegaal verblijf, terwijl zijn tijdelijke bescherming nog doorloopt in afwachting van de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen. Ook stelt hij dat deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, verzoeken om voorlopige voorzieningen toewijst in vergelijkbare situaties waarbij het beroep te laat ingediend zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De beschikking van 21 februari 2024 is immers een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het is erop gericht om rechtsgevolgen in het leven te roepen en daartegen kan een rechtsmiddel aangewend worden. Indien eiser van mening is dat het besluit niet rechtsgeldig is, is het aan hem om uiterlijk binnen vier weken een beroepschrift in te dienen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.