ECLI:NL:RBDHA:2024:6606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw en overdracht aan Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, wiens nationaliteit onbekend is, werd op 12 april 2024 in bewaring gesteld op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen deze maatregel behandeld op 24 april 2024, waarbij gebruik werd gemaakt van een videoverbinding. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en een tolk was ook aanwezig.

De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Roemenië op basis van de Dublinverordening, en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, maar voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de uitvoering van de verwijdering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht, en dat er geen noodzaak was voor een lichter middel dan bewaring, aangezien eiser geen asielverzoek had ingediend.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Ook het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16306

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting te Breda behandeld. Daarbij is gebruik gemaakt van een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Sharma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] . Zijn nationaliteit is onbekend.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser bestrijdt de gronden van de maatregel niet, maar voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Eiser is op 12 april 2024 in bewaring gesteld; er hebben twee vertrekgesprekken plaatsgevonden. Pas op 18 april 2924 is een Dublinclaim verzonden aan de Roemeense autoriteiten. Daarop is nog geen reactie gekomen. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Bewaring is een maatregel die met uiterste terughoudendheid moet worden toegepast. Bovendien verzet eiser zich niet tegen zijn uitzetting. In deze omstandigheid had eiser een plek kunnen worden geboden op een asielzoekerscentrum (azc), eventueel met een meldplicht, in afwachting van zijn vertrek. Deze twee gebreken maken dat de maatregel onrechtmatig is.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij met voldoende voortvarendheid heeft gewerkt aan het vertrek van eiser. Door capaciteitsgebrek bij verweerder kan het bij een niet-geplande inbewaringstelling, zoals bij eiser, voorkomen dat het een paar dagen duurt voordat er uitzettingshandelingen kunnen worden gepland en de nodige informatie voor een Dublinclaim zijn verzameld. Roemenië heeft bovendien op grond van de Dublinverordening [1] een termijn van twee weken om op het Nederlandse verzoek te reageren. Er was op basis van de verklaringen van eiser geen noodzaak om toepassing van een lichter middel dan bewaring te overwegen. De maatregel is op dit punt in het bestreden besluit goed onderbouwd. De door eiser geopperde suggestie om hem in een azc te plaatsen is geen optie omdat dergelijke centra zijn voorbehouden aan de opvang van asielzoekers.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser op 12 april 2024 in bewaring is genomen. Op 17 april 2024 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. De volgende dag is een Dublinclaim verzonden. Verweerder heeft zodoende voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht. Een lichter middel was niet aan de orde omdat verweerder op basis van de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, die door eiser niet zijn bestreden, terecht heeft aangenomen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Bovendien heeft eiser heeft geen asielverzoek ingediend zodat plaatsing in een azc niet is aangewezen.
7. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.