ECLI:NL:RBDHA:2024:6653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.6155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 19 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 12 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese Unie heeft regelgeving omtrent asielaanvragen vastgelegd in de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij nooit in Duitsland asiel heeft aangevraagd en dat Spanje verantwoordelijk is, maar de rechtbank oordeelt dat de intentie van eiser niet relevant is voor de toepassing van de Dublinverordening.

Eiser heeft ook zijn zorgen geuit over de behandeling door de Duitse autoriteiten, maar de rechtbank stelt dat de staatssecretaris er vanuit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat dit in zijn geval niet geldt. Bovendien heeft hij niet kunnen onderbouwen dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6155
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. O. Sarac),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Asielaanvragen in Spanje en Duitsland
5. Eiser voert aan dat hij nooit in Duitsland asiel heeft aangevraagd en het altijd zijn bedoeling is geweest om naar Nederland te komen. Eiser stelt verder dat Spanje verantwoordelijk is, omdat hij daar als eerste asiel heeft aangevraagd.
6. De rechtbank overweegt dat de intentie van eiser niet relevant is bij de toepassing van de Dublinverordening. Uit het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser geregistreerd staat met een Duits Eurodac-nummer dat begint met “DE1”. De staatssecretaris mag bij een dergelijke categorie 1-registratie, behoudens tegenbewijs, ervan uitgaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht.2 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de categorie 1-registratie in Eurodac niet juist is. Verder concludeert de staatsecretaris terecht dat Spanje niet verantwoordelijk is, omdat eiser eerst door Spanje naar Turkije is uitgezet en daarna een nieuwe fase intreedt. Dit volgt uit artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Het interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser voert aan dat hij geen vertrouwen heeft in de Duitse autoriteiten. Hij is van Koerdische afkomst en vreest dat hij in Duitsland niet goed zal worden behandeld omdat Duitsland goede betrekkingen heeft met Turkije. Hij vreest voor een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen vanuit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft zijn stellingen niet met documenten of anderszins onderbouwd. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat ze de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat hij in Nederland familieleden heeft bij wie hij kan verblijven en die hem waar nodig kunnen ondersteunen. De staatssecretaris moet zijn asielaanvraag daarom op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling nemen. Eiser doet ook een beroep op artikel 8 van het EVRM.
11. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland in zijn geval onevenredig hard is. Alleen twee gestelde ooms in Nederland, zonder verder toelichting, maakt dat niet anders, temeer omdat eiser ook stelt familie in Duitsland te hebben. De staatssecretaris hoefde in de aangevoerde omstandigheden dus geen aanleiding te zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.

Conclusie en gevolgen

2 ECLI:EU:C:2019:280.
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.