ECLI:NL:RBDHA:2024:6654
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Pakistaanse nationaliteit, op 9 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 9 november 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit en heeft op 1 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft in deze procedure vastgesteld dat partijen geen zitting hebben aangevraagd en het onderzoek derhalve heeft gesloten. De rechtbank heeft vervolgens de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in overweging genomen. Volgens artikel 6:2 van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is, en dat er twee weken moeten zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de staatssecretaris eindigde op 9 maart 2023. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig was, en dat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Dit betekent dat de ingebrekestelling van 9 november 2023 prematuur was en het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.