ECLI:NL:RBDHA:2024:6660
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een visumaanvraag voor kort verblijf. Eiseres, een Sierra Leoonse nationaliteit, had op 13 april 2023 een aanvraag ingediend voor een visum om haar zoon in Nederland te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag op 21 april 2023 afgewezen, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de minister op 12 januari 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 april 2024 heeft eiseres aangevoerd dat haar zoon, die het bezwaar had ingediend, gemachtigd was om dit te doen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zoon van eiseres geen rechtsgeldige machtiging had overgelegd, omdat de machtiging niet door eiseres zelf was ondertekend. Dit leidde tot de conclusie dat de minister het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet verplicht was om eiseres te horen, gezien het ontbreken van de vereiste machtiging en het feit dat de zoon van eiseres niet had gereageerd op de mogelijkheid om het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de visumaanvraag en de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar in stand blijven. Eiseres krijgt geen gelijk en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.