ECLI:NL:RBDHA:2024:6692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24/4834 en NL24.11891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie en de vrijheidsbeperkende maatregel voor een asielzoeker met psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De asielzoeker, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen besluiten van het COa en de staatssecretaris, waarbij hij was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en een vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa en de staatssecretaris onvoldoende rekening hebben gehouden met de psychische situatie van de eiser, die onder grote druk staat en eerder psychische hulp heeft geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de eiser, waaronder brandstichting, niet kunnen worden gerechtvaardigd door zijn psychische klachten, en dat deze gedragingen voor zijn rekening komen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. Tevens zijn de proceskosten voor de helft toegewezen aan het COa en de staatssecretaris. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de psychische toestand van asielzoekers bij het nemen van besluiten die hun vrijheid beperken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11891 en AWB 24/4834

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M Weerman)

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 4 maart heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/4834. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.11891.
Het COa en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 3 maart 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 24 november 2021 in de opvang bij het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo is eiser verbaal en non-verbaal agressief geweest en heeft hij meermaals de huisregels overtreden. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, correctiegesprekken met eiser gevoerd, ROV-maatregelen opgelegd en eiser gefaciliteerd in een training emotieregulatie. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 29 februari 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser brand heeft gesticht in zijn kamer. Deze gedragingen zijn door het COa aangemerkt als gedragingen met een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen, heeft het COa besloten om eiser in de HTL te plaatsen.
1.3.
Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 4 maart 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser stelt dat het COa al geruime tijd bekend is met zijn psychische/psychiatrische klachten. Er is al eerder een calamiteitenmelding gedaan door zijn gemachtigde en ook bij eerdere plaatsingen in de HTL is aangekaart dat cliënt psychische hulp nodig heeft. Dat eiser bij het opleggen van de besluiten zelf niet gewezen heeft op zijn psychische klachten, doet er niet aan af dat verweerder bekend had moeten zijn met deze klachten en dat deze klachten meegewogen moeten worden bij het opleggen van de maatregel. In het maatregelenbeleid is op pagina 13, 14 en 15 overwogen dat het uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. Het dossier van eiser biedt voldoende aanknopingspunten om te concluderen dat zeer wel mogelijk sprake is van psychiatrische problematiek. De staatssecretaris en het COa hebben in de opgelegde besluiten geen afweging gemaakt omtrent de psychische situatie en de vraag of de HTL voor eiser wel geschikt is. In lijn met bovenstaande stelt eiser inderdaad brand te hebben gesticht maar dat hij onder grote psychische druk staat en dat dit ervoor zorgt dat hij zichzelf slecht onder controle heeft. Het gedrag van eiser wijst niet op een bewuste wens tot het overtreden van regels van het COa, maar is een uiting van de psychische druk en mentale problemen waar eiser mee kampt.
2.1.
De rechtbank neemt in aanmerking dat het GZA-akkoord d.d. 3 maart 2024 een voorwaardelijk akkoord is en dat het GZA op 19 april heeft eerst bevestigd dat er geen sprake is van een contra-indicatie. Daarmee is er, zoals ook erkend door het COa, sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 Awb omdat niet gebleken is dat eiser door het gebrek is benadeeld. In het aanvullende besluit van 24 april 2024 heeft het COa alsnog voldoende gemotiveerd en zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een contra-indicatie of acute psychische problematiek. De rechtbank acht daarbij relevant dat het COa in het verweerschrift heeft toegelicht dat eiser in het licht van de eerdere GZA-akkoorden van 4 juli 2023 en 27 augustus 2023 is gemonitord en is gefaciliteerd om in contact te treden met het GZA; het COa heeft dan ook wel degelijk rekenschap gegeven van de door eiser gestelde evidente psychische problematiek, ondanks dat deze problematiek niet is onderbouwd met medische stukken. Dat eiser vervolgens niet wil meewerken en medische hulp weigert kan niet voor rekening van het COa komen.
2.2.
Voor zover eiser betoogt dat de gedragingen hem niet mogen worden aangerekend gelet op zijn gestelde medische belemmeringen slaagt dit betoog niet. Dergelijke omstandigheden kunnen immers niet rechtvaardigen dat eiser brand sticht en zich agressief uit richting de COa-medewerkers. Bovendien heeft eiser de gestelde psychische problematiek niet met objectieve stukken of anderszins aannemelijk gemaakt. Het enkele vermoeden van de gemachtigde dat eiser kampt met een bipolaire stoornis of trauma’s in deze niet voldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feitelijke gedragingen van eiser voor zijn rekening en risico komen en hem mogen worden aangerekend.
3. Eiser stelt daarnaast dat het HTL traject gericht is op gedragsverbetering en
terugkeer naar de reguliere opvang en dat het voor een gedragsverandering noodzakelijk is dat de kern van het probleem wordt aangepakt. Daarvan is bij eiser geen sprake: hij heeft al eerder in de HTL verbleven en het is niet goed in te zien waarom zijn verblijf ditmaal wél het gewenste effect zal hebben. Het is bovendien maar de vraag in hoeverre eiser zijn
gedrag kan overzien en daadwerkelijk invloed heeft op zich gedragingen. De vraag is dan ook in hoeverre hij zijn gedrag kan aanpassen om zijn recht op reguliere opvang te effectueren. In deze omstandigheid meent eiser dat hij onvoldoende bij machte is om tenuitvoerlegging van de maatregel te doen beëindigen en heeft de maatregel in zijn geval een vrijheidsontnemend karakter.
3.1.
Voor zover eiser stelt dat zijn medische situatie in de weg staat aan een gedragsverandering en een succesvolle afronding van het HTL-traject volstaat de rechtbank met een verwijzing naar rechtsoverweging 2.2. en de overweging dat eiser medische hulp tot op heden heeft geweigerd.
3.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat, bij uitspraak van 16 februari 2024, [1] de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld heeft dat de plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming oplevert en dat zij hierbij van doorslaggevend belang acht dat eiser nog altijd de mogelijkheid heeft om de HTL voortijdig te verlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat plaatsing in de HTL in algemene zin in strijd is met de Opvangrichtlijn of artikel 3 en 8 van het EVRM. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
4. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
5. Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 2.1. ziet de rechtbank aanleiding om het Coa en de staatssecretaris ieder voor de helft in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt het COa in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 2 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.