ECLI:NL:RBDHA:2024:6735
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië voldoende heeft betrokken in de besluitvorming. Eiser had aangevoerd dat hij door de Kroatische autoriteiten was mishandeld en dat zijn ervaringen niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mocht aannemen dat Kroatië de Europese regelgeving en mensenrechten respecteert, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet het geval is.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 april 2024.