ECLI:NL:RBDHA:2024:6798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.11479 en NL24.11486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 april 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 9 april 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eisers hebben niet aangetoond dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen en dat de asielaanvragen van eisers niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen hoefden te worden.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere kwetsbaarheid is aangetoond en dat de medische situatie van eiser niet zodanig is dat dit tot een ander oordeel leidt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 april 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.11479 en NL24.11486
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2], V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] , eisers
(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft de beroepen op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, E. Gababe als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.2 In dit geval heeft
1. Ook geregistreerd als [eiser 2] .
2 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Opvang en medische situatie
5. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is namelijk geen adequate opvang voor Dublinclaimanten. Eisers verwijzen hiertoe naar het AIDA-rapport van 11 mei 2023, update 2022, pagina 104. Verder zouden eisers zich moeten melden bij prefectuur du Rhône, maar ze vliegen naar de luchthaven Lyon-Saint-Exupery. Uit pagina 61 van het AIDA-rapport blijkt dat ze vanaf die luchthaven aan hun lot zullen worden overgelaten. Eisers verwijzen ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 15 september 20233. Eisers betogen verder dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 20234 niet afdoet aan hun betoog. In de onderliggende rechtbankuitspraak, waarin wordt verwezen naar het AIDA rapport over Frankrijk update april 2022, was namelijk niet inhoudelijk ingegaan op de opvangsituatie in Frankrijk (wat de rechtbank met zittingslocatie Amsterdam wel heeft gedaan). Ook blijkt uit de Afdelingsuitspraak niet dat het rapport van het VN-Comité van 14 december 2022 (Committee on the Elimination of Racial Discrimination), genoemd op pagina 105 van het AIDA-rapport update 2022, is betrokken. Verder is klagen voor eisers moeilijk omdat zij geen Frans spreken, en dit zal bovendien geen zin hebben.
6. Daarnaast is eiser op 28 maart 2024 geopereerd aan zijn vinger en heeft hij in dat kader op 9 april 2024 een controleafspraak. Hij heeft ook een posttraumatische afwijking van zijn linkerknie, waarvoor hij een injectie heeft gekregen. Eiser stelt dat hij daar mogelijk ook aan geopereerd moet worden. Uit het AIDA-rapport update 2022 blijkt dat Dublinclaimanten alleen de eerste drie maanden recht hebben op medische noodhulp en geen recht hebben op reguliere medische behandeling. Gelet op het voorgaande had de staatssecretaris aanvullende garanties moeten vragen, of de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen.
7. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eisers om aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
8. De rechtbank oordeelt dat eisers daar niet in zijn geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2023 bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft bij dat oordeel het AIDA-rapport update 2022 betrokken, en heeft overwogen dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan in het eerdere

3.ECLI:NL:RBDHA:2023:14523.

AIDA-rapport, update 2021, naar voren is gekomen. De Afdeling verwijst daarom naar de motivering in een eerdere uitspraak van 5 april 20235. Uit de AIDA-rapporten kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar er is niet gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Voor zover eisers menen dat zij toch problemen ondervinden bij het verkrijgen van opvang of als zij te maken krijgt met discriminatie, dienen zij hierover te klagen bij de Franse autoriteiten. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit voor hen niet mogelijk of zinloos is. Dat de Afdeling in de uitspraak van 9 oktober 2023 niet uitdrukkelijk heeft verwezen naar het rapport van het VN-Comité (of de passage over aankomst op luchthaven Lyon), betekent niet dat deze informatie niet bij de beoordeling is betrokken. De Afdeling heeft immers aan de hand van het AIDA-rapport update 2023, waarin de geuite zorgen van het VN-Comité zijn opgenomen, geoordeeld.
Bovendien volgt uit deze informatie ook niet dat eisers geen toegang zullen krijgen tot de opvang, of dat de Franse autoriteiten hen bij voorkomende problemen niet kunnen of willen helpen.
9. De rechtbank ziet in de verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Die uitspraak zag op een alleenstaande vrouw met een baby. In het geval van eisers is niet gebleken van (bijzondere) kwetsbaarheid. Uit de medische stukken die eiser heeft overgelegd blijkt ook niet dat hij nog behoefte heeft aan medische noodhulp of verdere behandeling moet krijgen. Verder kan er op grond van artikel 32 van de Dublinverordening uitwisseling van medische gegevens plaatsvinden, als eiser daarvoor toestemming geeft. Gelet op het voorgaande hoefde de staatssecretaris aan Frankrijk geen aanvullende garanties te vragen dat eisers adequate opvang en zorg krijgen. De staatssecretaris hoefde ook geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

5.ECLI:NL:RVS:2023:1318.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.