ECLI:NL:RBDHA:2024:6798
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 23 april 2024, worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 9 april 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eisers hebben niet aangetoond dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen en dat de asielaanvragen van eisers niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling genomen hoefden te worden.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere kwetsbaarheid is aangetoond en dat de medische situatie van eiser niet zodanig is dat dit tot een ander oordeel leidt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 april 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.