ECLI:NL:RBDHA:2024:6808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.11552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden door Nederland, omdat Duitsland verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Nederland asiel aangevraagd, maar is daarna naar Duitsland gegaan, waar hij ook een asielaanvraag indiende. De rechtbank stelt vast dat Duitsland het verzoek om terugname heeft aanvaard, wat betekent dat zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser's argumenten dat Nederland verantwoordelijk zou zijn, worden door de rechtbank verworpen.

De rechtbank oordeelt verder dat overdracht aan Duitsland niet onevenredig zou zijn en dat de Staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 23 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.11552
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Verantwoordelijkheid van Duitsland
5. Eiser voert aan dat niet Duitsland, maar Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 4 mei 2023 in Nederland asiel aangevraagd, en die aanvraag is ook in behandeling genomen. Eiser is vervolgens naar Duitsland gegaan, waar hij op 27 september 2023 een asielaanvraag heeft ingediend en op 28 september 2023 een grensoverschrijdingsdocument heeft gekregen. Volgens eiser hebben de Duitse autoriteiten zijn asielaanvraag niet inhoudelijk in behandeling genomen, waardoor Nederland nog steeds voor hem verantwoordelijk is op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Eiser merkt daarbij op dat in het bestreden besluit ook is overwogen dat uit zijn verklaringen en het feit dat hij een grensoverschrijdingsdocument heeft ontvangen, volgt dat er nog geen inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag in Duitsland heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De eerste asielaanvraag van eiser in Nederland is bij besluit van 19 september 2023 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000. In het claimverzoek aan Duitsland van 30 november 2023 heeft de staatssecretaris de verklaringen van eiser over Duitsland (onder meer dat hij zijn vingerafdrukken heeft afgestaan en dat hij heeft verklaard geen aanvraag te hebben ingediend en dat hij een grensoverschrijdingsdocument heeft gekregen) opgenomen. Ook is de afloop van de Nederlandse procedure daarin vermeld. Duitsland heeft het claimverzoek vervolgens geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten geven daarmee aan dat zij verantwoordelijk zijn, omdat de asielaanvraag van eiser door Duitsland in behandeling is genomen. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om aan de verantwoordelijkheid van Duitsland te twijfelen. ‘In behandeling nemen’ in de zin van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening betekent niet dat de asielaanvraag al inhoudelijk is of moet zijn beoordeeld. Verder heeft de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting in de systemen nagekeken of Duitsland na de aankomst van eiser op 27 september 2024 een verzoek om terugname heeft gedaan. Dat is niet het geval. Ook dat wijst erop dat Duitsland zich verantwoordelijk acht voor de asielaanvraag van eiser. Duitsland heeft met dit claimakkoord ook gegarandeerd de asielaanvraag van eiser (verder) in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

7. Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland de asielprocedure onevenredig zou bemoeilijken. De asielaanvraag van eiser is in Nederland namelijk al inhoudelijk in behandeling genomen en in Duitsland nog niet. Het is daarom effectiever om de asielaanvraag hier te behandelen. Overdracht aan Duitsland zou daarom in strijd zijn met de considerans 5 van de Dublinverordening. Gelet op het voorgaande had de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen.
8. De beroepsgrond slaagt niet. Voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat op grond van de Dublinverordening is niet relevant waar de asielaanvraag het snelste kan worden behandeld. Dat volgt ook niet uit considerans 5 van de Dublinverordening. Daaruit blijkt namelijk dat de doelstelling van de Dublinverordening om asielaanvragen snel te behandelen, wordt verwezenlijkt door een snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. In het geval van eiser is tijdig vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is. De
rechtbank is verder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe overdracht aan Duitsland zou leiden tot onevenredige vertraging van zijn asielprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.