ECLI:NL:RBDHA:2024:6869
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers, [naam 1] en [naam 2], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan [naam 3]. De rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eisers hebben hun aanvraag op 16 november 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was verlengd met drie maanden, waardoor de staatssecretaris uiterlijk op 14 mei 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, hebben eisers de staatssecretaris op 27 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 17 augustus 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eisers verzoeken de rechtbank om de verbeurde dwangsom vast te stellen en de staatssecretaris op te dragen om binnen twee dan wel acht weken na het gegrond verklaren van het beroep een besluit bekend te maken. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen, en bepaalt dat er een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten van € 437,50 aan eisers. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.