ECLI:NL:RBDHA:2024:6900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.6269, AWB24/1915 en AWB24/2436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsingsbesluit van het COa

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, van Turkse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel en een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Eiser was eerder in de opvang van het COa en had zich schuldig gemaakt aan meerdere gedragingen, waaronder fysieke en verbale agressie. Het COa besloot op 13 januari 2024 eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en op 19 januari 2024 werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Eiser stelde dat hij niet de intentie had om medewerkers pijn te doen en dat er sprake was van psychische problematiek die zijn plaatsing in de HTL in de weg stond. De rechtbank oordeelde dat het COa op goede gronden had besloten tot de plaatsing en dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit geregistreerd onder AWB24/2436 niet-ontvankelijk was, terwijl het beroep onder AWB24/1915 ongegrond werd verklaard. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat was ingediend. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6269, AWB24/1915 en AWB24/2436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Tegen het plaatsingsbesluit zijn twee beroepen ingediend. Een beroep geregistreerd onder zaaknummer AWB24/2436 (beroep 1) en een beroep geregistreerd onder zaaknummer AWB24/1915 (beroep 2).
Bij besluit van 19 januari 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Ook tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, geregistreerd onder zaaknummer NL24.6269, is beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 13 januari 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact. Eiser heeft reeds eerder van 9 september 2022 tot 24 januari 2023 in de opvang van het COa verbleven en verblijft sinds 26 augustus 2023 weer in de opvang. Eiser is in die periodes meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser twee keer fysieke agressie en geweld gebruikt tegen personen, vijftien keer verbale agressie en geweld geuit tegen personen, zeven keer de huisregels overtreden, twee keer verzuimd te voldoen aan de meldplicht, één keer een verbale uiting van suïcide gedaan en één keer een zelfdestructieve actie ondernomen. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen vijf keer een correctiegesprek met eiser gevoerd, twee keer een waarschuwingsbrief naar eiser gestuurd en meerdere Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV) maatregelen opgelegd.
1.1.
Op 10 januari 2024 heeft er volgens het COa een incident plaatsgevonden op het Asielzoekerscentrum (AZC) te Zaandam waarbij eiser een COa medewerker heeft getrapt en heeft uitgescholden. Dit incident had een zeer grote impact. De ernst van het incident en het door eiser vertoonde fysieke en verbale agressieve gedrag tegenover COa medewerkers, rechtvaardigt volgens het COa een plaatsing op de HTL. In eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft het COa geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen.
2. De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 19 januari 2024, in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van de vrijheidsbeperkende maatregel verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
Standpunten van partijen
3. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert daartoe het volgende aan. Ten aanzien van het plaatsingsbesluit stelt eiser dat hij zich niet herkent in de weergave van de feiten door het COa. Hij heeft de medewerker van het COa niet met geweld aangeraakt, maar heeft van schrik haar arm weggeduwd. Eiser stelt dat het nooit zijn bedoeling is geweest om iemand pijn te doen. Verder voert eiser aan dat het incident wel meeviel en dat dit ook is bevestigd door de COa-medewerker. Eiser stelt meermaals te hebben aangegeven ziek te zijn. Hiertoe voer eiser aan dat er sprake is van contra-indicaties die in de weg staan aan plaatsing in de HTL. Eiser stelt dat hij niet geplaatst kan worden met anderen en dat hij in paniek raakt van mensen met verschillende achtergronden. Voorts stelt eiser dat het COa voorbij is gegaan aan de medische omstandigheden van eiser bij oplegging van het plaatsingsbesluit.
4. Het COa stelt zich op het standpunt dat het beroep tegen het plaatsingsbesluit dat staat geregistreerd onder zaaknummer AWB24/2436 niet-ontvankelijk is. Volgens het COa is het plaatsingsbesluit op 13 januari 2024 in persoon aan eiser uitgereikt en komt de omstandigheid dat eiser het besluit niet in ontvangst wilde nemen voor rekening en risico van eiser zelf. Dit laat de bekendmaking van het besluit door uitreiking ervan bovendien onverlet en eiser wordt verondersteld in ieder geval vanaf 13 januari 2024 van het plaatsingsbesluit op de hoogte te zijn. Het COa stelt dat de beroepstermijn vier weken later, te weten op 10 februari 2024, is verstreken en dat het op 19 februari 2024 ingediende beroepschrift derhalve te laat is ingediend. Voorts is volgens het COa noch gesteld noch gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4.1.
Het COa stelt dat zij voorafgaand aan de plaatsing in de HTL, GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) heeft geraadpleegd en dat er geen medische belemmeringen waren die aan plaatsing in de HTL in de weg stonden. Voorts stelt het COa dat eiser niet heeft onderbouwd dat er sprake is van psychische problematiek en dat eiser de aangeboden medische en psychische hulp heeft geweigerd. Het COa stelt zich op het standpunt dat, ondanks dat er geen sprake was van lichamelijk letsel, het incident een zeer grote impact heeft gehad op de locatie en dat er aangifte van het incident is gedaan. Voorts wijst het COa erop dat eiser zijn gedrag na het incident van 10 januari 2024 heeft voortgezet en volgt zij de stelling van eiser, dat het niet zijn bedoeling was om iemand pijn te doen, niet.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de twee beroepen tegen hetzelfde plaatsingsbesluit
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser tijdig beroep heeft ingesteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), vier weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking geschiedt op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking.
5.2.
Het plaatsingsbesluit dateert van 13 januari 2024 en is diezelfde dag in persoon uitgereikt aan eiser. Daarmee is het besluit naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam bekendgemaakt. Dat eiser weigerde te tekenen voor ontvangst van het besluit komt voor rekening en risico van eiser. De beroepstermijn ving derhalve aan op 14 januari 2024 en verstreek op 11 februari 2024.
5.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser tweemaal beroep heeft ingesteld tegen hetzelfde plaatsingsbesluit. Het eerste beroep, geregistreerd onder zaaknummer AWB24/1915, is bij de rechtbank binnengekomen op 10 februari 2024. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep tijdig is ingediend. De rechtbank zal derhalve dit beroep beoordelen.
5.4.
Het tweede beroep, geregistreerd onder zaaknummer AWB24/2436, is bij de rechtbank binnengekomen op 19 februari 2024. Eiser heeft echter geen belang bij een beoordeling van dit beroep, omdat het door eiser ingediende beroep op 10 februari 2024 tegen hetzelfde plaatsingsbesluit ontvankelijk is en zal worden beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer AWB24/2436, dan ook niet-ontvankelijk.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet betwist dat hij betrokken is geweest bij het incident op 10 januari 2024 dat heeft geleid tot de plaatsing in de HTL. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verslaglegging van het COa. Eiser heeft zijn stelling, dat een COa-medewerker heeft aangegeven dat het incident wel mee viel, niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat aldus uit van de verslaglegging van het COa, zoals beschreven in r.o. 1 en 1.1. De rechtbank is van oordeel dat het incident terecht is aangemerkt als een incident met een zeer grote impact en dat dit voldoende grond biedt voor een plaatsing in de HTL.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met psychische problematiek en dat het COa voorbij is gegaan aan zijn medische omstandigheden bij oplegging van het plaatsingsbesluit. Hij heeft zijn gestelde psychische problematiek echter niet met stukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het COa zorgvuldig heeft gehandeld door GZA op 12 januari 2024 voorafgaand aan plaatsing in de HTL te raadplegen. Door GZA is akkoord gegeven voor vervoer naar de HTL en is medegedeeld dat er geen medische belemmeringen zijn om de zorg in de HTL over te nemen. De rechtbank is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daar geen gebruik van heeft kunnen maken.
6.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB24/1915 is derhalve ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser tijdig beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel heeft ingesteld. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
De vrijheidsbeperkende maatregel dateert van 19 januari 2024 en is diezelfde dag in persoon uitgereikt aan eiser. Daarmee is het besluit genoegzaam bekendgemaakt. De beroepstermijn bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid van de Vw vier weken. De beroepstermijn ving, op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb aan op 20 januari 2024 en verstreek op 17 februari 2024. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is bij de rechtbank binnengekomen op 19 februari 2024. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is derhalve niet tijdig ingediend.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank acht de termijnoverschrijding niet verschoonbaar als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
7.3.
Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB24/2436, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB24/1915, ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, geregistreerd onder zaaknummer NL24.6269, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 7 mei 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de beroepen tegen de plaatsingsbesluiten, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.