ECLI:NL:RBDHA:2024:6905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 18 april 2024 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, na een ophouding die volgens de eiser onrechtmatig zou zijn geweest. Eiser stelde dat hij op 18 april om 11:00 uur was opgehouden, maar dat de maatregel van inbewaringstelling pas om 17:30 uur was opgelegd, waardoor de wettelijke termijn van zes uur was overschreden. De staatssecretaris betwistte dit en stelde dat de ophouding om 11:30 uur was begonnen, na de overdracht van de Belgische autoriteiten.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Ze concludeerde dat de ophouding inderdaad om 11:30 uur was begonnen en dat de eiser niet langer dan zes uur was opgehouden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, aangezien eiser zich mogelijk aan het toezicht zou onttrekken en niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank vond geen onregelmatigheden in de toepassing van de maatregel en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om de wettelijke termijnen in acht te nemen, maar bevestigt ook dat de staatssecretaris voldoende gronden had voor de bewaring. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de zaak afgesloten met de mogelijkheid voor de eiser om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Toonders ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 22 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft daar op 24 april 2024 op gereageerd. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 30 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Ophouding
2. Eiser voert aan dat hij blijkens het proces verbaal van ophouding op 18 april 2024 vanaf 11.00 uur is opgehouden op grond van artikel 50 van de Vw. De maatregel van inbewaringstelling is opgelegd op 18 april 2024 om 17.30 uur. Op dat moment was de wettelijke termijn van ophouden van zes uur dus al verstreken en is de bewaring daardoor onrechtmatig. Volgens verweerder is hiervan geen sprake nu de ophouding is aangevangen om 11.30 uur. Eiser is op 18 april 2024 om 11:00 uur overgenomen van de Belgische autoriteiten. Hierna is hij overgebracht naar de brigade Scheldenstromen te Hoogerheide waar hij om 11:30 uur aankwam. Op dat moment begint de ophouding te lopen. Eiser is vervolgens om 17:30 uur in bewaring gesteld. Verweerder stelt zich dus op het standpunt dat eiser niet langer dan zes uur is opgehouden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het standpunt van verweerder bevestiging in het proces-verbaal ophouden en onderzoek van 18 april 2024. Tussen 11.00 uur en 11.30 uur heeft de overdracht en het vervoer van eiser naar de plaats van verhoor plaatsgevonden, waar eiser om 11.30 uur is aangekomen. Nu de ophouding is geëindigd met de maatregel van inbewaringstelling om 17.30 uur staat daarmee vast dat eiser niet langer dan zes uur is opgehouden.
Gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht onttrekt en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
5. Eiser betwist de zware gronden, vermeld onder 3c, 3d, 3f en 3i en alle lichte gronden. Verweerder heeft in de reactie van 24 april 2024 de zware grond 3f laten vallen evenals de lichte gronden 4b en 4e, maar heeft verder betoogd dat de drie niet betwiste zware gronden (3a, 3b en 3e) reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
6. De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat eiser drie zware gronden niet heeft betwist, zodat deze gronden ten grondslag konden worden gelegd aan de maatregel van bewaring. Dat is voldoende om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [1]
Ambtshalve toets
7. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.