ECLI:NL:RBDHA:2024:6949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiseres, een Belgische nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 21 april 2024, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd. Op 24 april 2024 werd de maatregel opgeheven omdat eiseres was uitgezet. Eiseres had zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en diende op 24 april 2024 de gronden van het beroep in. De rechtbank sloot het onderzoek op 29 april 2024.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiseres recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. Eiseres had de gronden voor de maatregel niet betwist en de rechtbank vond de argumenten van verweerder voldoende onderbouwd. Eiseres voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de uitzetting, maar de rechtbank volgde verweerder in zijn uitleg dat een landoverdracht alleen op werkdagen kon plaatsvinden, wat de inbewaringstelling noodzakelijk maakte.

Eiseres had ook vragen over de procedure van haar overbrenging van de strafrechtelijke detentie naar het detentiecentrum, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ook al was eiseres gehoord op het politiebureau. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven omdat eiseres is uitgezet.
Eiseres heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiseres
heeft op 24 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 25 april
2024 een reactie op de gronden ingediend. De rechtbank heeft op 29 april 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Belgische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Voldoende voortvarend handelen
5. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting. Tijdens de strafrechtelijke detentie van eiseres heeft verweerder niet gewerkt aan de uitzetting, terwijl de einddatum van de detentie wel bekend was. Hierbij verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 augustus 2023. [4] Eiseres was voorts al twee keer eerder uitgezet naar België, waaruit afgeleid kan worden dat de voor uitzetting benodigde gegevens en documenten voorhanden waren.
6. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiseres. In zijn brief van 25 april 2024 heeft verweerder toegelicht dat een landoverdracht aan België alleen kan plaatsvinden op werkdagen, waardoor in dit geval een vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling onvermijdelijk was. De strafrechtelijke detentie van eiseres eindigde namelijk op zondag 21 april 2024. De rechtbank volgt verweerder hierin. Op woensdag 24 april 2024 is eiseres uitgezet naar België. Gelet hierop heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld.
Gehoor op politiebureau
7. Eiseres voert aan dat het voor haar niet duidelijk is waarom zij niet rechtstreeks vanuit de strafrechtelijke instelling naar het detentiecentrum in Zeist kon worden overgebracht, maar eerst naar het politiebureau in Breda moest worden gebracht om in bewaring te worden gesteld. Als eiseres rechtstreeks naar Zeist kon worden overgebracht, had dit een transport en een verblijf op een politiebureau gescheeld.
8. Dat eiseres op het politiebureau is gehoord voorafgaand aan de inbewaringstelling en dat op die locatie ook de maatregel is opgelegd, leidt niet tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Verweerder was niet gehouden om eiseres te horen in het detentiecentrum en aldaar de maatregel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.