ECLI:NL:RBDHA:2024:6950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische eiser in het bestuursrecht met betrekking tot de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische eiser. De eiser, geboren in 1999, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 19 april 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 24 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 25 april 2024 gereageerd, waarna de rechtbank op 29 april 2024 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is voorzien van een geldige elektronische handtekening, ondanks de bewering van de eiser dat deze niet kon worden geverifieerd. De rechtbank oordeelt dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Duitsland op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder het verzoek om een lichter middel, verworpen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17519

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
24 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 25 april 2024 een reactie op de gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft op 29 april 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Syrische nationaliteit te hebben.
Ondertekening van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel van bewaring, omdat de geldigheid van de elektronische ondertekening niet kan worden geverifieerd. Bij een poging om de elektronische ondertekening te controleren, wordt een melding weergegeven dat sprake is van een fout tijdens de verificatie van de handtekening en dat de handtekening onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens bevat.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 25 april 2024 een schermafbeelding heeft geüpload waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring is voorzien van een geldige elektronische handtekening. Van een gebrek is op dit punt dus geen sprake.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Eiser wil niet overgedragen worden aan Duitsland omdat hij bij zijn broer in Nederland wil verblijven, maar dit betekent niet dat hij niet meewerkt aan de overdracht. Eiser was er niet van op de hoogte dat hij was uitgenodigd voor een vertrekgesprek op 8 maart 2024 en dat hij zelf contact op kon nemen met DT&V. Dit heeft verweerder ten onrechte niet betrokken bij het besluit.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van bewaring volgt immers een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser niet op de hoogte was van het vertrekgesprek op 8 maart 2024, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft in de brief van 25 april 2024 toegelicht dat uit navraag bij de beveiliging van het asielzoekerscentrum is gebleken dat eiser zijn post heeft opgehaald, zodat verondersteld kan worden dat eiser wel degelijk op de hoogte was van de afspraak op 8 maart 2024. Verder blijkt uit het verslag van het aanmeldgehoor dat tijdens dit gehoor aan eiser is medegedeeld dat hij contact moet opnemen met DT&V in verband met zijn vertrek. De omstandigheid dat eiser wenst te verblijven bij zijn broer is in het kader van het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag betrokken bij de uitspraak van 24 april 2024 van zittingsplaats Roermond. [4] Ook heeft verweerder dit betrokken bij de beoordeling van het lichter middel en daarbij kunnen overwegen dat de inbewaringstelling het (telefonische) contact tussen eiser en zijn broer niet belemmert. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zaaknummer NL24.6296.