ECLI:NL:RBDHA:2024:6963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 april 2024, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 mei 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris enkele gronden van de bewaring ingetrokken, maar de overige gronden zijn gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overige gronden feitelijk juist zijn en voldoende om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een snellere afhandeling door de staatssecretaris vereisten, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris aan de vereiste voortvarendheid had voldaan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17971

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven in verband met het uitzitten van een strafvonnis door eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag
3. Verweerder heeft ter zitting ten aanzien van de grondslag voor de bewaring de gronden van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw ingetrokken. De andere gronden (a en b) heeft verweerder gehandhaafd. Deze grondslag is door eiser niet betwist.
De gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning, waarbij het risico bestaat dat eiser zich onttrekt aan het toezicht op vreemdelingen en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of
belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdacht is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5.
Verweerder heeft ter zitting als grond voor de bewaring 4e ingetrokken. De overige gronden worden door verweerder gehandhaafd. Eiser heeft de zware grond onder 3b betwist door aan te voeren dat deze grond onvoldoende is gemotiveerd.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige vier zware en vier lichte gronden niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [1]
Voortvarend handelen
7. Eiser is van mening, daar waar het een geplande inbewaringstelling betreft, er sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen dat verweerder sneller had moeten handelen dan in onderhavige zaak is gedaan. Verweerder had bekend kunnen zijn met het strafvonnis van eiser, zodat hij direct in strafrechtelijke detentie geplaatst had moeten worden in plaats van hem eerst enkele dagen in vreemdelingrechtelijke bewaring te nemen. Daarmee is de bewaring onrechtmatig en komt eiser in aanmerking voor schadevergoeding voor de duur van de inbewaringstelling.
8. Naar het oordeel van de rechtbank hoeft verweerder bij een maatregel van bewaring op de grondslag van artikel 59b van de Vw alleen voortvarendheid te betrachten in die zin dat binnen de termijnen van dat artikel wordt gehandeld, hetgeen dus ziet op het voortvarend handelen in de vreemdelingrechtelijke procedure. Verweerder heeft daaraan voldaan door op 6 mei 2024 een (HASA) gehoor te hebben gepland [2] voor eiser naar aanleiding van diens asielaanvraag van 23 april 2024. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
Ambtshalve toets
9. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vb.
2.Aanbiedingsbrief rechtbank van 30 april 2024