ECLI:NL:RBDHA:2024:6964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 25 april 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 1 mei 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten na het indienen van aanvullende stukken door verweerder.

Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring, met name de digitale handtekening van de maatregel en het proces-verbaal van gehoor. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat beide documenten voorzien zijn van een geldige digitale handtekening. Eiser voerde ook aan dat het Openbaar Ministerie (OM) geen bezwaar had gemaakt tegen zijn overdracht, wat volgens hem noodzakelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het OM op 26 april 2024 geen bezwaar heeft gemaakt en dat dit geen belemmering vormt voor de geplande overdracht van eiser op 7 mei 2024.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft verweerder een nader stuk ingediend. Eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
Ondertekening van de maatregel en het proces-verbaal van gehoor
2. Eiser voert aan dat de digitale handtekening van de maatregel van bewaring niet kan worden geverifieerd en dat om die reden geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel. Daarnaast kan ook de digitale handtekening van het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet worden geverifieerd.
3. De rechtbank heeft ter zitting ambtshalve onderzocht of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige digitale handtekening en heeft vastgesteld dat dit het geval is. Ook heeft de rechtbank op verzoek van eiser vastgesteld dat het proces-verbaal van gehoor is voorzien van een geldige digitale handtekening. Deze stukken zijn om respectievelijk 11:22 uur en 13:26 uur ondertekend. Voor zover relevant voor de rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring is daarmee sprake van een gedagtekende en ondertekende maatregel die voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. [2]
Bezwaar van het OM
4. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat niet bekend is of het OM bezwaar heeft tegen de overdracht van eiser, terwijl dit wel is vereist nu sprake is van een concrete overdrachtsdatum. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat op 26 april 2024 een e-mail van het OM is ontvangen waarin het OM kenbaar heeft gemaakt geen bezwaar te hebben tegen eisers overdracht. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om na afloop van de zitting de e-mail van het OM in het digitale dossier te plaatsen. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In reactie daarop heeft eiser aangevoerd dat de e-mail van het OM dubbelzinnig is, omdat het OM enerzijds instemt met de overdracht van eiser en anderzijds wordt meegedeeld dat eiser wellicht in persoon zal worden opgeroepen voor een zitting van de politierechter op 31 mei 2024. De opmerking van het OM dat eiser hiervoor een visum kan aanvragen, is volgens eiser zinledig.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat het ontbreken van bezwaar van het OM een voorwaarde is voor de uitzetting van de vreemdeling en niet voor het opleggen van de maatregel van bewaring. [3] Verweerder dient bij het bekend zijn met een overdrachtsdatum contact te zoeken met het OM. [4] Dat heeft verweerder in dit geval ook gedaan. Gebleken is dat het OM geen bezwaar heeft tegen de overdracht van eiser. De mededeling van het OM dat eiser ‘wellicht’ in persoon zal worden opgeroepen voor een zitting op 31 mei 2024 en dat eiser hiervoor een visum kan aanvragen, levert geen belemmering op voor de geplande overdracht op 7 mei 2024. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
6. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3820.
4.Uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219.