ECLI:NL:RBDHA:2024:6978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtsgeldigheid digitale handtekening van maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 25 april 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van de maatregel, omdat de digitale handtekening niet kan worden geverifieerd. Tijdens de zitting op 1 mei 2024 heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of de maatregel van bewaring voorzien was van een rechtsgeldige digitale handtekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit het geval is en dat ook het proces-verbaal van gehoor een geldige digitale handtekening heeft.

Eiser heeft verder aangevoerd dat hij familie heeft bij wie hij kan verblijven en dat hij bereid is om mee te werken aan zijn overdracht naar Kroatië op 15 mei 2024. De rechtbank heeft echter, in overeenstemming met de staatssecretaris, geoordeeld dat niet met een lichter middel kan worden volstaan. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de niet betwiste gronden van de inbewaringstelling en de eerdere niet-meewerkende houding van eiser. Eiser heeft geen aantoonbare acties ondernomen om zijn terugkeer naar Kroatië te bespoedigen, en er bestaat een significant risico dat hij zich opnieuw aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen onregelmatigheden zijn vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18204

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Cetinkaya. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Digitale handtekening
2. Eiser voert aan dat de digitale handtekening van de maatregel van bewaring niet kan worden geverifieerd en dat om die reden geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel. Daarnaast kan ook de digitale handtekening van het proces-verbaal van bij bewaring-terugkeerbesluit en of inreisverbod niet worden geverifieerd.
3. De rechtbank heeft ter zitting ambtshalve onderzocht of de maatregel van bewaring is voorzien van een rechtsgeldige digitale handtekening en heeft vastgesteld dat dit het geval is. Ook heeft de rechtbank op verzoek van eiser vastgesteld dat het proces-verbaal van gehoor is voorzien van een geldige digitale handtekening. Deze stukken zijn om respectievelijk 11:11 uur en 12:47 uur ondertekend. Voor zover relevant voor de rechtsgeldigheid van de maatregel van bewaring is daarmee sprake van een gedagtekende en ondertekende maatregel die voldoet aan de daaraan gestelde vereisten. [1]
Lichter middel
3. Eiser voert verder dat hij familie heeft bij wie hij kan verblijven en hij zal zijn volledige medewerking verlenen aan de overdracht aan Kroatië op 15 mei aanstaande.
4. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet met een lichter middel kan worden volstaan. Daarvoor wordt verwezen naar de niet betwiste gronden van de inbewaringstelling en de door verweerder eerder geconstateerde niet-meewerkende houding van eiser. Eiser is in de gelegenheid gesteld om met behulp van het IOM vrijwillig te vertrekken naar zijn land van herkomst, Turkije. Deze procedure is afgesloten nadat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Daarnaast heeft eiser geen aantoonbare acties ondernomen om terugkeer naar Kroatië mogelijk te maken, dan wel te bespoedigen. Uit het gehoor voor de inbewaringstelling is tevens onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser voornemens is om vrijwillig naar Kroatië terug te keren. Het risico bestaat dat de overdrachtsmogelijkheid van 15 mei 2024 verloren gaat op het moment dat eiser zich niet vrijwillig op de afgesproken datum en tijd meldt voor een vrijwillig vertrek. Gezien eisers keuzes uit het verleden, bestaat er een gerede kans op het opnieuw onttrekken aan het toezicht en/of overdracht en daarmee een significant risico op onderduiken.
Ambtshalve toets
5. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.