In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 25 april 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van de maatregel, omdat de digitale handtekening niet kan worden geverifieerd. Tijdens de zitting op 1 mei 2024 heeft de rechtbank ambtshalve onderzocht of de maatregel van bewaring voorzien was van een rechtsgeldige digitale handtekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit het geval is en dat ook het proces-verbaal van gehoor een geldige digitale handtekening heeft.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij familie heeft bij wie hij kan verblijven en dat hij bereid is om mee te werken aan zijn overdracht naar Kroatië op 15 mei 2024. De rechtbank heeft echter, in overeenstemming met de staatssecretaris, geoordeeld dat niet met een lichter middel kan worden volstaan. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de niet betwiste gronden van de inbewaringstelling en de eerdere niet-meewerkende houding van eiser. Eiser heeft geen aantoonbare acties ondernomen om zijn terugkeer naar Kroatië te bespoedigen, en er bestaat een significant risico dat hij zich opnieuw aan het toezicht zal onttrekken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen onregelmatigheden zijn vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.