ECLI:NL:RBDHA:2024:7036
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht naar Duitsland
Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een asielzoekster, bezwaar heeft gemaakt tegen haar voorgenomen overdracht naar Duitsland. Verzoekster had op 23 september 2023 een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 maart 2024 buiten behandeling was gesteld op grond van de Dublinverordening. De staatssecretaris had op 9 april 2024 aan verzoekster meegedeeld dat haar overdracht naar Duitsland op 24 april 2024 zou plaatsvinden. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van spoedeisend belang, gezien de dreigende overdracht.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en geoordeeld dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geplande overdracht een gefaciliteerd vertrek betrof, wat betekent dat verzoekster niet gedwongen zou worden uitgezet, maar dat haar vertrek naar Duitsland door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zou worden gefaciliteerd. Verzoekster had de mogelijkheid om zelf te bepalen of zij op 24 april 2024 meewerkte aan de overdracht.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de mededeling van de staatssecretaris en dat de mogelijkheid van een toekomstige gedwongen overdracht niet voldoende was om nu een spoedeisend belang aan te nemen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en is openbaar gemaakt op 23 april 2024.