ECLI:NL:RBDHA:2024:7036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16845
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht naar Duitsland

Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een asielzoekster, bezwaar heeft gemaakt tegen haar voorgenomen overdracht naar Duitsland. Verzoekster had op 23 september 2023 een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 maart 2024 buiten behandeling was gesteld op grond van de Dublinverordening. De staatssecretaris had op 9 april 2024 aan verzoekster meegedeeld dat haar overdracht naar Duitsland op 24 april 2024 zou plaatsvinden. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van spoedeisend belang, gezien de dreigende overdracht.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld en geoordeeld dat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geplande overdracht een gefaciliteerd vertrek betrof, wat betekent dat verzoekster niet gedwongen zou worden uitgezet, maar dat haar vertrek naar Duitsland door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zou worden gefaciliteerd. Verzoekster had de mogelijkheid om zelf te bepalen of zij op 24 april 2024 meewerkte aan de overdracht.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de mededeling van de staatssecretaris en dat de mogelijkheid van een toekomstige gedwongen overdracht niet voldoende was om nu een spoedeisend belang aan te nemen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en is openbaar gemaakt op 23 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16845
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: drs. M.F. Aly).

Inleiding en procesverloop

Verzoekster heeft op 23 september 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 4 maart 2024 buiten behandeling gesteld, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoekster. Verzoekster heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld.
Met de brief van 9 april 2024 is aan verzoekster meegedeeld dat op 24 april 2024 haar overdracht naar Duitsland zal plaatsvinden.
3. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen feitelijke overdracht naar Duitsland. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris heeft op het verzoek om voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.
4. De voorzieningenrechter doet met toestemming van partijen zonder zitting uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
5. Verzoekster heeft vanwege betalingsonmacht verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Verzoekster heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden hiervoor voldoet. De voorzieningenrechter stelt verzoekster vrij van de verplichting om griffierecht te betalen.

Wat wil verzoekster bereiken met haar verzoek?

6. Verzoekster vraagt om een voorlopige voorziening, omdat zij op 24 april 2024 aan Duitsland wordt overgedragen. Vanwege de dreigende overdracht op korte termijn is er volgens verzoekster sprake van spoedeisend belang. Verzoekster stelt dat de geplande
uitzetting onrechtmatig is, omdat zij rechtmatig verblijf in Nederland heeft door haar aanvraag van 10 april 2024 om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar dochter. Verzoekster wil dat de voorzieningenrechter verbiedt dat zij op 24 april 2024 wordt overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op haar bezwaar tegen de feitelijke overdracht en op haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening en wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt.
8. In het verweerschrift van 19 april 2024 heeft de staatssecretaris uitgelegd dat de geplande overdracht een gefaciliteerd vertrek betreft. Dit betekent dat verzoekster niet gedwongen wordt uitgezet, maar dat haar zelfstandig vertrek naar Duitsland door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) gefaciliteerd wordt. Als verzoekster niet meewerkt aan dit gefaciliteerde vertrek, dan is er geen sterke arm die verzoekster op dat moment zal dwingen om te vertrekken.
9. Verzoekster stelt dat zij ondanks deze mededeling van de staatssecretaris alsnog spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Ook al wordt verzoekster op
24 april 2024 niet gedwongen uitgezet, bestaat er een reëel risico dat als zij niet meewerkt er op een ander moment wel een gedwongen vertrek naar Duitsland plaatsvindt. Ook vreest verzoekster dat zij in bewaring wordt gesteld en gedwongen wordt uitgezet als de staatssecretaris een afwijzend besluit neemt op haar aanvraag regulier.
10. De voorzieningenrechter ziet – hoewel dit niet blijkt uit de brief van 9 april 2024 met de aankondiging van de overdracht – geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de staatssecretaris in het verweerschrift dat als verzoekster op 24 april 2024 niet meewerkt aan de overdracht zij niet gedwongen wordt uitgezet naar Duitsland. Verzoekster kan dus zelf bepalen of zij op 24 april 2024 meewerkt aan de overdracht en Nederland op deze dag verlaat. Om die reden is er nu geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
10. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster graag zekerheid wil over de vraag of zij in bewaring zal worden gesteld en al dan niet op korte termijn alsnog gedwongen zal worden mee te werken aan de overdracht. Maar de mogelijkheid dat verzoekster, als zij nu niet meewerkt aan zijn overdracht, op enig moment in de toekomst wél gedwongen kan worden overgedragen, maakt het huidige oordeel over de spoedeisendheid niet anders. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de voorlopige voorzieningen is ingediend, hangende het bezwaar van verzoekster tegen de feitelijke overdracht op 24 april 2024. De voorzieningenrechter kan niet vooruitlopen op en een oordeel geven over een – op dit moment nog onzeker – besluit van de staatssecretaris over een gedwongen vertrek naar Duitsland op een andere datum en met een andere grondslag.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gelet op het voorgaande af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.
R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.