ECLI:NL:RBDHA:2024:7048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Spanje onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Libische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 31 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar het visum dat hij van Spanje had ontvangen was minder dan zes maanden verlopen op het moment van zijn aanvraag in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 mei 2024, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening de verantwoordelijkheid van Spanje had vastgesteld, omdat Spanje niet binnen de gestelde termijn van twee maanden op het overnameverzoek had gereageerd. Eiser voerde aan dat overdracht aan Spanje zou leiden tot onevenredige hardheid, omdat hij vreesde voor slechte opvangomstandigheden in Spanje. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had om af te wijken van de Dublinverordening en dat het beroep van eiser ongegrond was.

De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat lidstaten ervan uit mogen gaan dat andere lidstaten hun verplichtingen nakomen. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de opvang in Spanje. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16313

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zicht laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Libische nationaliteit te hebben. Op 31 oktober 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit het EU-VIS resultaat blijkt dat Spanje een visum heeft verleend aan eiser met een geldigheidsduur van 10 september 2023 tot 9 oktober 2023. Het visum was minder dan 6 maanden verlopen ten tijde van eisers asielaanvraag in Nederland. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Spanje op 23 januari 2024 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] . Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening dient de aangezochte lidstaat in ieder geval binnen twee maanden nadat hij het overnameverzoek heeft ontvangen te reageren. Nu de autoriteiten van Spanje niet binnen de genoemde termijn van twee maanden op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 24 maart 2024 de verantwoordelijkheid van Spanje vast.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en beroept zich daarvoor op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens eiser getuigt het van een onevenredige hardheid om hem over te dragen aan Spanje omdat ten aanzien van Spanje niet kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De Europese Commissie is een inbreukprocedure tegen Spanje gestart vanwege de omstandigheden rondom de opvang. Eiser is, onder verwijzing naar het meest recente AIDA-rapport [3] , van mening dat de opvangvoorzieningen in Spanje systeemfouten bevatten. Verder acht eiser het van belang dat slechts sprake is van een fictief claimakkoord. Spanje heeft niet bevestigd verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser vreest daarom in erbarmelijke omstandigheden terecht te komen in Spanje.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Het betreft een discretionaire bevoegdheid. Volgens onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit onder meer in situaties waarin overdracht zou getuigen van onevenredige hardheid. Uit de door eiser aangevoerde omstandigheden is echter niet van een dergelijke situatie gebleken.
5. Voor zover eiser ter onderbouwing van zijn beroep op voornoemd artikel heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser overgelegde informatie niet volgt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat verweerder ervan uit mag gaan dat lidstaten bij de behandeling van asielverzoeken hun internationale verplichtingen zullen nakomen
(het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel) en dat dit ook geldt voor Spanje. [4]
Dat is slechts anders indien eiser met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat Spanje zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van hem niet nakomt. Hiervoor geldt een bijzonder
hoge drempel van zwaarwegendheid [5] . De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is
geslaagd. Uit het AIDA-rapport waar eiser zich op beroept, volgt weliswaar dat in Spanje
sprake is van problemen ten aanzien van de opvang van asielzoekers en Dublinclaimanten.
Die problemen zijn echter niet zodanig dat sprake is van structurele tekortkomingen. Dat
geldt te meer omdat uit dit AIDA-rapport ook blijkt dat de Spaanse autoriteiten niet
onverschillig staan tegenover de problemen en omdat de problemen ook steeds opnieuw
onder de aandacht worden gebracht, bijvoorbeeld in de jaarverslagen van de Ombudsman.
Het AIDA-rapport verschilt bovendien niet wezenlijk van eerdere versies daarvan, waardoor in zijn algemeenheid nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden
uitgegaan. De Afdeling heeft dit in de eerder genoemde uitspraak van 16 augustus 2023 ook
bevestigd. Voorts heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat uit het enkele feit dat de Europese Commissie op 26 januari 2023 Spanje (en Belgie, Griekenland en Portugal) in gebreke heeft gesteld vanwege het niet correct omzetten van de Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU) nog niet volgt dat sprake is van structurele, fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen in Spanje. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom dit uit de gestarte inbreukprocedure wel zou volgen.
6. Verder overweegt de rechtbank ten aanzien van het fictieve claimakkoord als volgt. In artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening is bepaald dat de aangezochte lidstaat in ieder geval binnen twee maanden nadat hij het overnameverzoek heeft ontvangen, dient te reageren. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat het zonder reactie laten verstrijken van de termijn van twee maanden gelijk met aanvaarding van het verzoek. In het onderhavige geval zijn de autoriteiten van Spanje op 23 januari 2024 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening. Nu de autoriteiten van Spanje niet binnen de genoemde termijn van twee maanden op het verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 24 maart 2024 de verantwoordelijkheid van Spanje vast. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat Spanje in een situatie als de onderhavige zijn verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk neemt en de betrokken vreemdeling na een claimakkoord op basis van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening daadwerkelijk kan worden overgedragen aan Spanje. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat dit in zijn situatie anders zou zijn.
7. De conclusie is dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd, op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Spanje vanwege onevenredige hardheid. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Asylum Information Database, ‘Country Report: Spain. 2022 Update’, 22 mei 2023.
4.Zie bijvoorbeeld de (meest recente) uitspraken van de Afdeling van 1 december 2023,
5.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.