Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[verzoeker], verzoeker,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018,
Rechtbank Den Haag
Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.2233 en NL24.2235, waarin verzoekers, bestaande uit een gezin met minderjarige kinderen, een verzoek om voorlopige voorzieningen hebben ingediend. De verzoekers hadden eerder aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 januari 2024 als kennelijk ongegrond zijn afgewezen. Hierop hebben verzoekers beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 22 maart 2024 behandeld, waarbij verzoekers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat er al een uitspraak was gedaan in de aan de verzoeken gerelateerde zaken NL24.2232 en NL24.2234. Aangezien de rechtbank in die zaken al had beslist, was er geen mogelijkheid meer voor het treffen van voorlopige voorzieningen.
De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, in aanwezigheid van griffier mr. T.M.M. Plukaard, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.