ECLI:NL:RBDHA:2024:7098
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot minderjarigheid en overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, aangeduid als verzoeker, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt minderjarig te zijn en dit niet kon aantonen met identificerende documenten.
Tijdens de zitting op 2 april 2024 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft een individueel uittreksel overgelegd waaruit blijkt dat hij geboren is in 2006, terwijl de staatssecretaris en de IND op basis van andere documenten en verklaringen tot de conclusie zijn gekomen dat verzoeker meerderjarig is. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het individueel uittreksel een identificerend document is en dat verzoeker de mogelijkheid moet krijgen om aanvullende documenten ter onderbouwing van zijn minderjarigheid te overleggen.
Gezien het feit dat de overdrachtstermijn op 27 mei 2024 verstrijkt, heeft de voorzieningenrechter besloten om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het bestreden besluit is geschorst, wat betekent dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er een beslissing is genomen op het beroep. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat het aan verzoeker is om aan te tonen dat hij minderjarig is en hij niet eerder de benodigde identificerende stukken heeft overgelegd.