ECLI:NL:RBDHA:2024:7121
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing WIA-aanvraag wegens ontbreken van gronden
Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het primaire besluit van verweerder, dat de aanvraag op 10 februari 2023 had afgewezen, leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar op 2 mei 2023. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, C. Schravesande.
De rechtbank oordeelde dat de eiser op 24 maart 2023 een bezwaarschrift had ingediend, maar dat dit bezwaarschrift geen gronden bevatte. Verweerder had de eiser in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen, maar de eiser heeft dit niet gedaan. Tijdens een gesprek op 1 mei 2023 heeft de eiser bevestigd dat hij geen gronden zou indienen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de eiser niet had voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank benadrukte dat de eiser later in beroep wel gronden had ingediend, maar dat deze te laat waren en er geen verklaring was voor de vertraging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.