ECLI:NL:RBDHA:2024:7128
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in zaak tijdelijke bescherming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoeker die tijdelijk bescherming zocht op basis van de Richtlijn (EG) 2001/55 en het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/381. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een besluit bepaald dat het recht van de verzoeker op tijdelijke bescherming eindigde op 4 september 2023. De verzoeker heeft hiertegen op 1 september 2023 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 16 februari 2024 heeft de verzoeker zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van de Staatssecretaris.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris aan de verzoeker tegemoet is gekomen, wat aanleiding gaf om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier A.C. Kampschuur en is op 1 mei 2024 openbaar gemaakt.