ECLI:NL:RBDHA:2024:7147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublinprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, wat leidde tot beroep door de eiser. De zitting vond plaats op 3 mei 2024 in Breda, waar de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. H.J. Metselaar, en de staatssecretaris door mr. C.G. Matze.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser geen Bulgaarse statushouder is, maar een Dublinclaimant. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt genomen, wat inhoudt dat Nederland mag vertrouwen op de naleving van verdragsverplichtingen door Bulgarije. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigde dat Bulgarije zijn verplichtingen nakomt. De eiser heeft geen wezenlijke veranderingen in de situatie in Bulgarije kunnen aantonen die een afwijking van dit beginsel rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook overwogen of er bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht van onevenredige hardheid zouden rechtvaardigen, maar heeft geen aanknopingspunten gevonden. De stelling van de eiser dat hij problemen heeft ondervonden bij zijn inreis in Bulgarije werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14094
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Tijdens de zitting is met partijen vastgesteld dat eiser geen Bulgaarse statushouder is, maar een Dublinclaimant. De beroepsgronden voor zover die betrekking hebben op de gestelde Bulgaarse status, zijn op de zitting ingetrokken.
2. Uitgangspunt is dat Nederland in het algemeen erop mag vertrouwen dat Bulgarije zich houdt aan de regels met betrekking tot de opvang van asielzoekers. Dat wordt ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd.
3. De hoogste bestuursrechter in Nederland, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), heeft op 29 januari 2024 [1] nog geoordeeld dat in het algemeen ervan mag worden uitgegaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanknopingspunten om daarvan af te wijken. Eiser heeft gewezen op de meest recente update van het AIDA-rapport die in april 2024 is verschenen, meer concreet op paragraaf 2.7 uit dat rapport. Eiser heeft echter geen specifieke passages aangewezen die een wezenlijke verandering ten opzichte van de update 2022 laten zien van de situatie in Bulgarije voor Dublinclaimanten. De rechtbank heeft zelf ook geen wezenlijke veranderingen kunnen vaststellen. De rechtbank sluit zich daarom aan bij de uitspraak van de Afdeling dat de situatie voor Dublinterugkeerders niet zodanig is dat een persoon buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
4. Dat eiser stelt dat hij problemen heeft gekregen toen hij Bulgarije inreisde, betekent niet dat hij als Dublinterugkeerder niet volgens de regels zal worden behandeld. Dat volgt ook uit de jurisprudentie van het HvJEU. [2]
5. Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. [3] De staatssecretaris heeft in dat opzicht een ruime beoordelingsmarge. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, volgt dat de problemen die eiser in Bulgarije stelt te hebben ondervonden niet in die beoordeling kunnen worden betrokken. Van andere bijzondere individuele omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dat eiser een broer en zus heeft die rechtmatig in Nederland verblijven, is niet onderbouwd. De verklaring van eiser dat hij een minderjarig neefje heeft in Nederland is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, bijvoorbeeld het arrest van 30 november 2023, zaaknummers C‑228/21 e.a., ECLI:EU:C:2023:934.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.