ECLI:NL:RBDHA:2024:7167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling heeft genomen. De reden hiervoor was dat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de verantwoordelijkheid van Bulgarije. De eiser heeft echter aangevoerd dat hij onterecht in vreemdelingendetentie is gehouden en dat de omstandigheden in de detentie en asielopvang in Bulgarije onacceptabel zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser zijn claims over de onrechtmatigheid van de detentie niet heeft onderbouwd en dat de vrees voor toekomstige detentie na overdracht niet voldoende is aangetoond.

De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele problemen zijn in de opvangvoorzieningen in Bulgarije die een overdracht op basis van de Dublinverordening zouden belemmeren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13872
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

In het besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet in geschil dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. In geschil is of ten aanzien van Bulgarije nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije hem ten onrechte gedurende 15 dagen in vreemdelingendetentie heeft gehouden. En verder heeft hij aangevoerd dat de omstandigheden in de vreemdelingendetentie en asielopvang erbarmelijk waren.
3. Over de vreemdelingendetentie heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser de onrechtmatigheid daarvan niet heeft onderbouwd. Ook de vrees van eiser dat hij na overdracht opnieuw in detentie zal worden geplaatst, is niet onderbouwd. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar de jurisprudentie van het HvJEU [1] , en overweegt dat eiser als Dublinterugkeerder zal worden overgedragen aan Bulgarije. De ervaringen die eiser in het verleden in Bulgarije stelt te hebben gehad, zeggen niets over de situatie waarin hij na overdracht terecht zal komen. De hoogste bestuursrechter in Nederland, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), heeft op 29 januari 2024 [2] nog geoordeeld dat in het algemeen ervan mag worden uitgegaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Uit de jurisprudentie volgt ook dat, wanneer eiser vindt dat Bulgarije zich niet aan zijn verplichtingen houdt, eiser daarover kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten.
4. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van structurele problemen in de opvangvoorzieningen in Bulgarije zodanig dat de hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het arrest Jawo [3] wordt gehaald.
5. Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [4] volgt dat de problemen die eiser in Bulgarije stelt te hebben ondervonden niet in die beoordeling kunnen worden betrokken. Andere bijzondere individuele omstandigheden heeft eiser niet aangevoerd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, bijvoorbeeld het arrest van 30 november 2023, zaaknummers C‑228/21 e.a., ECLI:EU:C:2023:934.
3.Arrest van het HvJEU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.