ECLI:NL:RBDHA:2024:7171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
13 mei 2024
Zaaknummer
NL23.37589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De eiser, een Oekraïense vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 mei 2024 in Breda, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de eiser niet onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt, omdat hij al op 28 juli 2021 Oekraïne had verlaten om in Hongarije te werken. Dit betekent dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in het Voorschrift Vreemdelingen 2000, dat bepaalt dat Oekraïense vreemdelingen alleen recht hebben op bescherming als zij na 26 november 2021 Oekraïne hebben verlaten. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van Oekraïners die om andere redenen zijn vertrokken niet vergelijkbaar is met die van Oekraïners die zijn ontheemd door de militaire invasie die begon op 24 februari 2022.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de eiser de mogelijkheid heeft om de asielprocedure in Nederland te doorlopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37589
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 1 november 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming [1] ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 in Breda op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.

Overwegingen

1. Uit het Voorschrift Vreemdelingen 2000 [2] volgt dat vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben slechts vallen onder de Richtlijn tijdelijke bescherming wanneer zij na 26 november 2021 Oekraïne hebben verlaten, in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd, of als zij kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 al in Nederland verbleven. Dit is een versoepeling van het Uitvoeringsbesluit [3] , waarin als peildatum 24 februari 2022 is vastgesteld.
2. Uit de stukken blijkt dat eiser al op 28 juli 2021 uit Oekraïne is vertrokken om in Hongarije te werken. Hij valt daarom niet onder de categorie vreemdelingen met de Oekraïense nationaliteit die recht heeft op bescherming als bedoeld in de richtlijn.
3. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. De situatie van Oekraïners die om andere redenen dan het uitbreken van het conflict zijn vertrokken is niet vergelijkbaar met de situatie van Oekraïners die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie. Dat in het Uitvoeringsbesluit als peildatum de datum van het begin van de militaire invasie wordt gehanteerd, leidt dan ook niet tot een schending van het gelijkheidsbeginsel.
4. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het hanteren van de peildatum leidt in het geval van eiser niet tot onevenredige gevolgen. Het staat eiser immers vrij om in Nederland de asielprocedure te doorlopen, waarbij de aangevoerde omstandigheid dat hij niet terug kan keren naar Oekraïne volledig kan worden beoordeeld. Daarbij stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit geen terugkeerbesluit inhoudt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Artikel 3.9a.
3.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.