ECLI:NL:RBDHA:2024:7171
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming voor Oekraïense vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor verblijf op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De eiser, een Oekraïense vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor tijdelijke bescherming had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 mei 2024 in Breda, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de eiser niet onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt, omdat hij al op 28 juli 2021 Oekraïne had verlaten om in Hongarije te werken. Dit betekent dat hij niet voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in het Voorschrift Vreemdelingen 2000, dat bepaalt dat Oekraïense vreemdelingen alleen recht hebben op bescherming als zij na 26 november 2021 Oekraïne hebben verlaten. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van Oekraïners die om andere redenen zijn vertrokken niet vergelijkbaar is met die van Oekraïners die zijn ontheemd door de militaire invasie die begon op 24 februari 2022.
De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de eiser de mogelijkheid heeft om de asielprocedure in Nederland te doorlopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.