ECLI:NL:RBDHA:2024:7286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL24.14604
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Ethiopische nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft op 14 mei 2024 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Zweden zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Zweden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onder specialistische behandeling staat of dat Nederland het meest geschikte land is voor zijn behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een nadere zienswijze. Eiser had voldoende tijd om medische informatie te verzamelen en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14604

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Ethiopische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.14605. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Heeft de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met de medische situatie van eiser?
6. Eiser stelt zich op het standpunt een document te hebben overlegd waaruit blijkt dat hij een afspraak heeft voor een MRI scan en dat de resultaten daarvan worden besproken bij de uroloog van het Scheperziekenhuis te Emmen. Eiser zit nog in de onderzoeksfase en of Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen is afhankelijk van de behandeling die hij in Nederland krijgt. De staatssecretaris dient in het kader van een zorgvuldige voorbereiding te onderzoeken waaruit de behandeling bestaat.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Zweden zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zweden dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zweden een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest. [3]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat ten aanzien van Zweden uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit licht is de rechtbank met de staatssecretaris van oordeel dat niet is gebleken dat eiser onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft of dat er aanwijzingen zijn dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. De staatssecretaris mag - gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en bezien in samenhang met het gegeven dat eiser niet heeft gesteld noch heeft onderbouwd dat Nederland het aangewezen land voor zijn behandeling is – er vanuit gaan dat de medische voorzieningen in Zweden eiser de zorg kunnen bieden die hij nodig heeft. Er rustte in dit kader geen plicht op de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de behandeling van eiser.
Is ten onrechte geen uitstel verleend voor het indienen van een nadere zienswijze?
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris eiser ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven een nadere zienswijze in te dienen waarmee medische informatie van eiser zou kunnen worden overgelegd. De gemachtigde van eiser geeft daarbij aan op 12 januari 2024 kennis te hebben gemaakt met eiser en sindsdien gepoogd te hebben medische informatie te verzamelen maar daarbij van het kastje naar de muur te zijn gestuurd. Het afwijzen van het uitstelverzoek omdat er voldoende tijd is geweest is volgens eiser onzorgvuldig, zodat de beschikking in strijd met artikel 3:2 juncto 3:46 Awb tot stand gekomen is.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht geen uitstel voor het indienen van een nadere zienswijze heeft verleend. Volgens de gemachtigde van eiser poogt hij reeds sinds 22 januari 2024 medische informatie te verkrijgen en de staatssecretaris kan zich daarmee redelijkerwijs – in het licht van het voornemen van 11 maart 2024 en met inachtneming van eventuele vertragingen in het proces van verkrijgen van medische informatie – op het standpunt stellen dat eiser ruimschoots in de gelegenheid is geweest om medische gegevens te overleggen.

Conclusie en gevolgen

8. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl..
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.