ECLI:NL:RBDHA:2024:7313
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis aan haar referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Eiseres heeft de aanvraag op 6 oktober 2022 ingediend en de staatssecretaris had uiterlijk op 4 april 2023 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiseres de staatssecretaris op 15 mei 2023 in gebreke gesteld en is het beroep op 5 juni 2023 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een termijn van twee weken moet krijgen om alsnog een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er reden om een langere termijn op te leggen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat een beslistermijn van acht weken redelijk is. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiseres heeft recht op verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442, en de rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 437,50 en het griffierecht van € 184.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres.