ECLI:NL:RBDHA:2024:732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de uitsluiting van een uitgekeerd bedrag van € 750 voor de vermogenstoets in de jaren 2021-2023

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen dat het door eiseres ontvangen bedrag van € 750 niet meetelt voor de vermogenstoets in de jaren 2021, 2022 en 2023. Dit besluit is genomen op 16 december 2022 en is bevestigd in een bestreden besluit van 19 april 2023. Eiseres, die is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire, betoogt dat de vrijstelling van het bedrag onbeperkt moet voortduren en dat de wetgeving die aan het besluit ten grondslag ligt ongeldig is. De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder.

De rechtbank overweegt dat de wetgeving, specifiek artikel 9quater, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, destijds een termijn van drie jaar voor de uitzonderingsperiode voorschrijft. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom deze termijn niet zou moeten gelden en haar argumenten over de ongeldig totstandkoming van de wetgeving zijn niet overtuigend. De rechtbank concludeert dat het besluit van verweerder terecht is genomen op basis van de geldende regelgeving. Eiseres krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder dat het door eiseres ontvangen bedrag van € 750 niet meetelt in de vermogenstoets in de jaren 2021, 2022, en 2023.
1.1.
Verweerder heeft dit besloten bij besluit van 16 december 2022. Met het bestreden besluit van 19 april 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiseres is door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Op 21 november 2020 heeft verweerder besloten dat eiseres € 750 ontvangt omdat zij lang moest wachten op de beoordeling van haar situatie. Vervolgens heeft verweerder aangegeven dat de € 750 niet meetelt voor het bepalen van het vermogen voor de toeslagen in de jaren 2021, 2022 en 2023 [1] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3 Eiseres vindt dat de vrijstelling onbeperkt moet voortduren. Volgens eiseres is haar leven verwoest door verweerder. Daarnaast betoogt eiseres dat de wetgeving die aan de het besluit ten grondslag ligt ongeldig en onjuist tot stand gekomen is. Tot slot wijst eiseres er nog op dat de Uitvoeringsregeling Awir per 1 januari 2024 is gewijzigd. Er geldt nu een termijn voor tien jaar.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat voor het bedrag van € 750 dat eiseres heeft ontvangen, in afwijking van het besluit, een uitzonderingstermijn van tien jaar zal worden toegepast. De reden hiervoor is dat de Uitvoeringsregeling Awir per 1 januari 2024 is gewijzigd en nu een uitzonderingstermijn van 10 jaar geldt. Dit doet volgens verweerder er echter niet aan af dat het bestreden besluit volgens de destijds geldende regelgeving is genomen en daarmee juist is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank overweegt dat uit artikel 9quater, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir zoals dat ten tijde van het bestreden besluit gold, volgt dat de uitzonderingsperiode uitsluitend geldt over drie jaren volgend op het jaar waarin een bepaald vermogensbestanddeel werd verkregen. De wetgever heeft destijds welbewust gekozen voor een termijn van 3 jaar [2] . Verweerder heeft dan ook terecht een termijn van drie jaar opgenomen in het bestreden besluit. De enkele niet onderbouwde stelling van eiseres dat de vrijstelling, in afwijking van de wettelijke regeling, onbeperkt zou moeten gelden, omdat de Belastingdienst haar leven heeft verwoest, leidt niet tot een andere conclusie. De wettelijke regeling biedt geen ruimte voor een dergelijke afwijkingsmogelijkheid.
6. Ook de beroepsgrond dat de wetgeving onjuist tot stand is gekomen en daarom ongeldig is, slaagt niet. Eiseres heeft niet naar voren gebracht aan welke eisen van de totstandkoming van wetgeving niet is voldaan. De rechtbank is ook niet anderszins gebleken dat hiervan sprake is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 9quater, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir).
2.Stcrt 2022, 29670, pagina 8.