ECLI:NL:RBDHA:2024:7322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met medische omstandigheden en voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 17 april 2024 is genomen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 mei 2024, waarbij eiser aanwezig was en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. N. Mikolajczyk.

De rechtbank heeft beoordeeld of de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn. De staatssecretaris heeft verschillende gronden aangevoerd, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser heeft deze gronden niet bestreden, waardoor de rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn medische omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken in de afweging. De medische zorg in detentiecentra is gelijkwaardig aan die in de vrije maatschappij, en er is geen noodzaak voor een nieuwe beoordeling van de detentiegeschiktheid van eiser.

Tot slot heeft eiser betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat er geen rechtsregel is die vereist dat de staatssecretaris sneller moet handelen onder deze omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] [1] , v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, als ook de motivering daarvan, niet bestreden. Deze gronden, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Uit de gronden volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Heeft de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende meegewogen?
3. Eiser voert aan dat hij tijdens zijn detentie in honger- en dorststaking is gegaan en op 21 april is overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische zorg in Scheveningen. Op 23 april is hij teruggekeerd naar het detentiecentrum in Rotterdam. Op het moment dat eiser terugkeerde naar het detentiecentrum in Rotterdam had er een motivering en belangenafweging gemaakt moeten worden over de detentiegeschiktheid van eiser. Daarnaast voert eiser aan dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat de staatssecretaris zijn medische omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft meegewogen in de maatregel van bewaring.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft namelijk eisers medische omstandigheden voldoende meegewogen in de maatregel van bewaring. Hij heeft de medische omstandigheden van eiser betrokken in de afweging of met een lichter middel had moeten worden volstaan. Daarbij wijst de staatssecretaris er terecht op dat de medische zorg in de detentie- en uitzetcentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, waardoor eisers medische omstandigheden hem niet detentieongeschikt maken. Daar komt bij dat als deze zorg niet voldoende kan worden gegeven aan een vreemdeling met psychische problemen, hij wordt overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Dit is in het geval van eiser ook daadwerkelijk gebeurd. Dit maakt een nieuwe motivering op het moment dat een vreemdeling terugkeert naar een regulier detentiecentrum, niet nodig. Er bestaat ook geen verplichting voor de staatssecretaris om op dat moment een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris hoefde geen nieuwe beoordeling over de detentiegeschiktheid te geven, omdat eiser hiervoor onvoldoende aanknopingspunten naar voren heeft gebracht.
3.1.1.
Hoewel eisers verklaring over het hebben van botkanker niet is meegenomen in de maatregel van bewaring, leidt dit niet tot een ander oordeel omdat uit eisers medische dossier niet blijkt dat hij botkanker heeft. [2]
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat hij pas na negen dagen na de inbewaringstelling een aanvraag voor een laissez-passer heeft gedaan. De staatssecretaris had sneller moeten handelen gelet op de medische problemen van eiser.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan eisers verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat er geen rechtsregel bestaat waaruit volgt dat onder dit soort omstandigheden de staatssecretaris nog voortvarender moet handelen dan normaal.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eisers aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Eiser heeft tijdens het gehoor van 17 april 2024 en op de zitting aangegeven dat zijn naam [naam] is.
2.Zie M110 Proces-verbaal van gehoor bij bewaring-terugkeerbesluit en of inreisverbod, p. 4.
3.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.