ECLI:NL:RBDHA:2024:7371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/09/651398 / JE RK 23-1548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van vier kinderen door de kinderrechter

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier kinderen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen, geboren in 2012, 2018, 2022 en 2023, waren eerder onder toezicht gesteld, maar de kinderrechter heeft besloten het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De moeder, die met haar advocaat aanwezig was, heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, waarbij zij aangaf dat de hulpverlening niet de juiste koers volgde en dat zij zich onder druk gezet voelde. De gecertificeerde instelling steunde het verzoek van de Raad, maar de kinderrechter oordeelde dat er geen acute onveiligheid was en dat de moeder in staat was om zelf voor haar kinderen te zorgen. De kinderrechter benadrukte het belang van duidelijke afspraken en verwachtingen in de hulpverlening en concludeerde dat de moeder, ondanks haar zorgen, de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van haar kinderen weer op zich kon nemen. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de aanbeveling dat de moeder alle beschikbare hulpverlening aanneemt in het belang van haar kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/651398 / JE RK 23-1548
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
[kind 3], geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 3] ,
[kind 4], geboren op [geboortedag 4] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 4] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 augustus 2023 de kinderen onder toezicht gesteld van 10 augustus 2023 tot 10 februari 2024 en heeft het verzoek voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van 10 februari tot 10 mei en heeft het verzoek voor het overige opnieuw aangehouden tot een nader te bepalen zitting voor 10 mei 2024.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 30 januari 2024;
- de terugkoppeling van de gecertificeerde instelling met bijlagen, ontvangen op 17 april 2024;
- het aanvullend rapport van de Raad van 22 april 2024.
1.3.
Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad handhaaft het verzoekt en verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] uit te spreken voor het aangehouden deel, zijnde voor de duur van drie maanden tot 10 augustus 2024.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het is belangrijk dat de jeugdbeschermer nog langer betrokken blijft om het gezin te ondersteunen en de hulpverlening in het gezin te waarborgen. Hoewel de Raad geen zorgen heeft over de acute veiligheid van de kinderen en de moeder openstaat voor de hulpverlening, bestaan er nog steeds zorgen over het gedrag van [kind 1] en [kind 2] . Zo laat [kind 1] mijdend gedrag zien en zijn er vanuit school zorgen over [kind 2] , waarbij het voor hem lastig lijkt om met autoriteit om te gaan, hij ongewenst gedrag laat zien en het hem onvoldoende lukt om zelfstandig dingen op te pakken. Ook zijn er zorgen over de moeder. Zij lijkt zich minder open te stellen en minder te begrijpen dan eerst werd verwacht. De moeder staat er grotendeels alleen voor. Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat het voor de moeder lastig is om alles te overzien en te regelen. Daarbij wordt ook gezien dat als de kinderen op een leeftijd komen waarop zij hun eigen identiteit gaan ontwikkelen het voor de moeder lastig is om hen te begrenzen. Verder heeft de Raad naar voren gebracht dat er sprake is van een zorgelijk al veel langer bestaand patroon, waarbij er zorgen zijn over het probleemoplossend vermogen en de (ook fysieke) overbelasting bij de moeder. Daarnaast staan dan de gedragsmoeilijkheden bij de kinderen, het schoolverzuim en de wisselende medewerking met de hulpverlening. De vraag die gesteld moeten worden is of op dit moment al voldoende is bereikt en de ontwikkelingsbedreiging voldoende is verminderd. Als het antwoord op die vraag ontkennend is, dan is de vraag of er voldoende vertrouwen is dat de hulp vanuit het vrijwillige kader kan worden voortgezet. De Raad ziet dat de ondertoezichtstelling de moeder heel veel energie kost. De moeder staat al langere tijd in de overlevingsstand. De moeder heeft niet het gevoel dat de betrokken hulpverlening helpt. Zij gaat gebukt onder voortdurende stress en is bang dat zij iets verkeerd doet. De moeder ervaart de hulpverlening als bedreigend. Hierdoor zijn er zorgen of de moeder nog wel blijft meewerken aan de hulp als er niet langer een ondertoezichtstelling loopt. Doordat de patronen nog niet zijn verbroken en de gevolgen hiervan voor de opvoedsituatie van de kinderen duidelijk zichtbaar zijn, handhaaft de Raad het verzoek.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder heeft het idee dat er elke keer nieuwe dingen bij komen. De hulpverlening vindt steeds nieuwe problemen waar kennelijk iets mee moet gebeuren, terwijl de moeder vooral voor haar kinderen wil zorgen. Zij voelt zich niet veilig bij de hulpverlening en heeft het idee dat de hulp haar familie uit elkaar wil halen. De moeder vreest met grote vrezen dat men erop uit is haar kinderen uit huis te plaatsen. De uitvoering van de ondertoezichtstelling gaat volgens de moeder dan ook niet de goede kant op. Daarnaast begrijpt de moeder niet waarom sinds de vorige zitting opeens een hele andere koers is ingezet. Tijdens de vorige zitting is duidelijk afgesproken wat er nog nodig is voor afronding van de ondertoezichtstelling. De moeder zou hulp krijgen bij de laatste aanmeldingen van de kinderen en het doorlopen van het VUHP-traject. Vervolgens zou de maatregel dan afgerond kunnen worden. In plaats daarvan is onduidelijk wat er nu concreet is gebeurd en wat de reden ervan is dat de inzet van het VUHP-traject kennelijk niet langer voldoende is. In plaats daarvan wordt nu opeens gesproken over systemische hulpverlening. De moeder kan dit niet volgen. Het is van groot belang dat vastgehouden wordt aan de koers die de vorige zitting is ingezet. Alle aanmeldingen zijn gedaan, zoals destijds besproken. Een verdere voortzetting van de ondertoezichtstelling zal alleen maar contraproductief werken, gelet op de zorgen van de moeder. Daarnaast is niet duidelijk wat de komende drie maanden concreet moet gebeuren om de ondertoezichtstelling af te sluiten. Het is onwaarschijnlijk dat de hulpverlening die ter zitting naar voren is gebracht binnen drie maanden helemaal opgestart en afgerond is. Dit maakt het ongelofelijk uitzichtloos voor de moeder, waarmee de situatie er totaal anders uitziet dan drie maanden geleden. Verlenging van de ondertoezichtstelling zal meer kwaad dan goed doen. Het is niet dat de moeder geen hulp wil – zij wil bij [hulporganisatie] blijven – maar op deze manier werkt het niet. Daarnaast weet de moeder goed waar zij de hulp moet vinden als dat nodig is. De moeder en haar gezin hebben een aantal jaren helemaal geen gedwongen hulpverlening gekregen. Het is toen lange tijd goed gegaan. De moeder vindt dat het verzoek moet worden afgewezen.
3.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Volgens de gecertificeerde instelling is de inzet van Intensief Casemanagement (hierna: ICM) vanuit [hulporganisatie] de meest passende hulpverlening voor het gezin. Zij werken systemisch en zetten in op intergenerationele patronen. De huidige patronen maken dat de kinderen zich onvoldoende kunnen ontwikkelingen op sociaal en emotioneel gebied en ook cognitief gezien zijn er zorgen. De moeder lijkt minder te begrijpen van de brieven en aanmeldingen dan verwacht. Daarnaast wordt volgends de gecertificeerde instelling de pijn, vermoeidheid en fysieke overbelasting van de moeder onderschat. De moeder heeft aangegeven dat [hulporganisatie] haar altijd mag helpen met de kinderen, maar zij wil zelf geen hulp. De gecertificeerde instelling heeft daarbij de moeder te kennen gegeven dat het belangrijk is dat de kinderen een beschikbare ouder hebben en dat hiervoor nodig is dat de moeder ook openstaat voor individuele hulpverlening. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling toegelicht dat het VUHP-traject een kortdurend traject is, dat niet voldoende is om dit gezin blijvend te helpen. Volgens de gecertificeerde instelling is er meer tijd nodig om de patronen te doorbreken. Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling ter zitting toegelicht dat zij geen acute onveiligheid zien, maar wel twijfelen of de moeder, door alles wat zij heeft meegemaakt, voldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. Er zijn zorgen over de vraag of de moeder voldoende kan aansluiten bij alle verschillende leeftijdsfases van de kinderen. Daarbij ziet de gecertificeerde instelling een vrijwillig kader niet zitten. Er is te weinig vertrouwen in het voortzetten van de hulpverlening wanneer er geen sprake is van een dwangkader. Het is daarom belangrijk dat de ondertoezichtstelling wordt voorgezet.

4.De beoordeling

4.1.
Bij beschikking van 30 januari 2024 heeft de kinderrechter overwogen dat zij vertrouwen heeft dat de moeder binnen afzienbare tijd de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen zelf kan dragen, maar dat het belangrijk is dat alle aanmeldingen zijn afgerond en dat de hulpverlening – in het bijzonder het traject ter voorkoming van de uithuisplaatsing van de kinderen (VUHP) – opgestart is. De moeder verdient in die fase nog de steun van de nieuwe jeugdbeschermer, zodat de moeder vanuit een rustig vaarwater en met een stevige basis na afronding van de ondertoezichtstelling vooruit kan met haar kinderen.
4.2.
Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt niet duidelijk welke stappen de gecertificeerde instelling ten aanzien van het voorgaande heeft gezet, maar komt naar voren dat de gecertificeerde instelling het noodzakelijk acht dat een nieuwe vorm van systemische hulpverlening wordt ingezet. Hiermee zou een langere tijd gemoeid zijn. Dit is een heel andere insteek dan bij de vorige zitting, terwijl het gezin toch al een langere periode bekend is bij de gecertificeerde instelling. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat systemische hulpverlening mogelijk helpend kan zijn, is de vraag of voor dergelijke hulpverlening nog wel draagkracht bestaat.
4.3.
Voor wat betreft het beoordelen van deze draagkracht is in de eerste plaats het volgende van belang. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling als een grote druk. Dat was bij de vorige zittingen ook al het geval. De kinderrechter heeft, zowel bij de laatste zitting als bij voorgaande zittingen, met de moeder besproken hoe dat komt. De moeder heeft daarbij inzicht gegeven in haar ervaringen met de uithuisplaatsing van haar oudste kind. Haar verdriet en vrees zijn invoelbaar. Juist daarom heeft de kinderrechter bij de vorige zitting heel concreet het kader bepaald voor het voortduren van de ondertoezichtstelling en de manier waarop naar een afronding daarvan toegewerkt zou gaan worden. Die mate van perspectief en verwachtingenmanagement is van zeer groot belang voor deze moeder die met zoveel last het goede probeert te doen voor haar kinderen. Hoewel systemisch werk ongetwijfeld zinnig zou kunnen zijn, is het wel een heel nieuwe koers die te berde is gebracht door de gecertificeerde instelling, terwijl de vorige keer – met nadrukkelijke bijdrage van de gecertificeerde instelling – een andere koers is bepaald. De nieuwe koers staat haaks op de verwachtingen die de moeder had en heeft van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter begrijpt de verwarring die dit oproept bij de moeder volledig. Dat dit contraproductief inwerkt op de bereidheid van de moeder om tot samenwerking te komen en haar in plaats daarvan angstig maakt, is ook volledig te volgen.
4.4.
Voor het beoordelen van de draagkracht is in de tweede plaats van belang dat er iets – hoe klein ook – zal moeten zijn om als basis te kunnen dienen voor een constructieve samenwerking. Terugkijkend is die periode er geweest. Met de vorige jeugdbeschermer heeft de moeder een bepaalde mate van samenwerking gekend die tot iets positiefs leidde. Door externe omstandigheden kwam er helaas een eind aan deze samenwerking, waarna de moeder weer in onzekerheid en stress verkeerde over de vraag wat er nu van haar verwacht werd. Deze angst is een eigen leven gaan leiden als gevolg waarvan de moeder in voortdurende vrees leeft over wat er met haar kinderen kan gaan gebeuren als zij iets verkeerd doet of niet goed begrijpt. Zoals ook de Raad ter zitting – met complimenten van de kinderrechter – zeer genuanceerd uiteen heeft gezet, kan er op die manier een situatie ontstaan waarin gedwongen hulpverlening contraproductief gaat werken. De kinderrechter heeft ter zitting zelf geconstateerd dat de moeder in een dermate hoge overlevingsmodus staat dat zij de grip verliest op de hele situatie waarin zij verkeert. De moeder heeft, ten opzichte van de situatie ten tijde van de vorige zitting, zichtbaar te lijden onder de onzekerheid en de gewijzigde koers.
4.5.
Het voorgaande maakt duidelijk dat van zeer groot belang is dat in een ondertoezichtstelling afspraken overzichtelijk en concreet worden nagekomen. Vanzelfsprekend kunnen er zeer goede redenen zijn om tot een koerswijziging te komen. Daarbij mag echter nooit uit het oog worden verloren dat het gezinssysteem die koerswijziging moet kunnen dragen. In dit geval is al langere tijd bekend dat de moeder onder een zware last gebukt gaat en dat nu juist daarom dat verwachtingenmanagement zo noodzakelijk is. De kinderrechter constateert dat hiervoor in dit geval te weinig aandacht is geweest, met als gevolg dat de moeder het allemaal niet meer weet, in paniek raakt en in zware stress op zitting verschijnt, terwijl het de vorige keer – met concrete behapbare en perspectiefbiedende afspraken – goed ging met haar. Met de moeder valt te werken wanneer zij weet waar zij aan toe is. Op die manier kan zij haar angsten beteugelen.
4.6.
Over de noodzaak tot verlening van de ondertoezichtstelling overweegt de kinderrechter het volgende. De kinderrechter ziet dat de moeder ontzettend veel van haar kinderen houdt en het beste voor hen wil. Er is geen sprake van acute onveiligheid, zoals dat meermalen ter zitting is bevestigd door de Raad en de gecertificeerde instelling. De kinderrechter ziet dat er nog steeds zorgen bestaan over de overbelasting van de moeder, haar fysieke en emotionele beschikbaarheid en de gedragsproblemen bij de kinderen. Naar het oordeel van de kinderrechter worden de kinderen dan ook nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd.
4.7.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de hulp die nodig is om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen voldoende wordt aanvaard. Hier begint het volgens de kinderrechter te wringen. De moeder wil wel hulp, maar het lijkt haar soms onvoldoende te lukken om alles te blijven overzien. Het is daarbij duidelijk dat de moeder zich ontzettend klem gezet voelt door de ondertoezichtstelling. Zij is argwanend naar de hulpverlening die haar wordt opgedrongen, ook omdat zij consistentie mist. Anders gezegd: het is voor haar voortdurend onduidelijk wat er van haar wordt verwacht, door wie, hoe en hoe lang het nog duurt. Hoewel de kinderrechter zich kan voorstellen dat de hulp die binnen een ondertoezichtstelling geboden kan worden goed zou kunnen zijn, is duidelijk geworden dat het voor de moeder niet langer houdbaar is om binnen het kader van een ondertoezichtstelling tot samenwerking te komen. De moeder is in feite door haar draagkracht heen. Zoals ook de Raad heeft bevestigd is het de moeder een aantal jaren gelukt om op eigen verantwoordelijkheid haar gezin draaiende te houden. De kinderrechter is van oordeel dat bij deze stand van zaken de moeder de gelegenheid moet krijgen om zonder ondertoezichtstelling met eigen verantwoordelijkheid haar kinderen op te voeden en te verzorgen. De moeder kent haar kwetsbaarheden en wil het beste voor haar kinderen. De situatie zonder ondertoezichtstelling levert in dit geval wellicht meer op dan mét de ondertoezichtstelling. Daarbij is doorslaggevende factor dat is afgeweken van de ingezette koers die eerder juist kon rekenen op instemming van de moeder. De kinderrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
4.8.
Door het beëindigen van de ondertoezichtstelling komt de volledige verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de moeder weer bij de moeder te liggen. De kinderrechter heeft voldoende vertrouwen dat de moeder dit aankan, maar wil de moeder daarbij meegeven dat het van groot belang is dat zij – in het belang van haar kinderen – alle hulpverlening aanneemt die beschikbaar is. Het is belangrijk dat als er iets niet goed gaat de moeder dan ook zelf hulp zoekt. Niet omdat het van iemand moet, maar omdat dit het beste is voor de kinderen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 13 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.