In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van vier kinderen, ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen, geboren in 2012, 2018, 2022 en 2023, waren eerder onder toezicht gesteld, maar de kinderrechter heeft besloten het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De moeder, die met haar advocaat aanwezig was, heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, waarbij zij aangaf dat de hulpverlening niet de juiste koers volgde en dat zij zich onder druk gezet voelde. De gecertificeerde instelling steunde het verzoek van de Raad, maar de kinderrechter oordeelde dat er geen acute onveiligheid was en dat de moeder in staat was om zelf voor haar kinderen te zorgen. De kinderrechter benadrukte het belang van duidelijke afspraken en verwachtingen in de hulpverlening en concludeerde dat de moeder, ondanks haar zorgen, de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van haar kinderen weer op zich kon nemen. De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de aanbeveling dat de moeder alle beschikbare hulpverlening aanneemt in het belang van haar kinderen.