In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 april 2024 een beschikking gegeven waarin het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige werd afgewezen. De kinderrechter had eerder op 19 oktober 2023 de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 april 2024, maar constateerde dat er sindsdien geen voortgang was geboekt in de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders. De ouders, de moeder en de vader, hebben in de afgelopen maanden aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind zelfstandig te dragen en hebben zelf hulp geregeld voor hun kind. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling contraproductief was geworden en dat de ouders voldoende in staat waren om de ontwikkelingsbedreiging van hun kind weg te nemen zonder de noodzaak van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukte dat de maatregel niet bedoeld is om een impasse in de samenwerking in stand te houden en dat de ouders een goede samenwerking hebben weten te creëren. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook afgewezen, omdat niet langer voldaan werd aan de wettelijke grond voor een ondertoezichtstelling.