ECLI:NL:RBDHA:2024:7373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/09/653226 / JE RK 23-1789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 april 2024 een beschikking gegeven waarin het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige werd afgewezen. De kinderrechter had eerder op 19 oktober 2023 de ondertoezichtstelling verlengd tot 27 april 2024, maar constateerde dat er sindsdien geen voortgang was geboekt in de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders. De ouders, de moeder en de vader, hebben in de afgelopen maanden aangetoond dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind zelfstandig te dragen en hebben zelf hulp geregeld voor hun kind. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling contraproductief was geworden en dat de ouders voldoende in staat waren om de ontwikkelingsbedreiging van hun kind weg te nemen zonder de noodzaak van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter benadrukte dat de maatregel niet bedoeld is om een impasse in de samenwerking in stand te houden en dat de ouders een goede samenwerking hebben weten te creëren. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook afgewezen, omdat niet langer voldaan werd aan de wettelijke grond voor een ondertoezichtstelling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/653226 / JE RK 23-1789
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter tot afwijzing van een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 19 oktober 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengt tot 27 april 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting voor 27 april 2024.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 19 oktober 2023;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 17 april 2024, ontvangen op 18 april 2024.
1.3.
Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. De zaak is ter zitting gecombineerd behandeld met de zaak C/09/653224 / JE RK 23-1788 ten aanzien van het halfzusje van [de minderjarige] . Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met mr. M.S. Krol, waarnemend voor haar kantoorgenoot A.L. Witteveen;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.

2.Het verzoek

2.1.
Het aangehouden gedeelte van het verzoek sterkt nog tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 27 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Door de verstoorde samenwerking tussen de gecertificeerde instelling is de uitvoering van de ondertoezichtstelling gestagneerd. Hierdoor hebben geen constructieve gesprekken meer plaatsgevonden. Op 6 februari 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de moeder, de vader van de moeder, de jeugdbeschermer en een teamleider van de gecertificeerde instelling en is besloten om na de zitting een nieuwe jeugdbeschermer aan te stellen. De zorgen om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] blijven bestaan. Het traject van PEP junior is niet opnieuw van de grond gekomen. Volgens de gecertificeerde instelling ligt de problematiek binnen het systeem. Ter zitting is toegelicht dat daarmee de moeder-kindinteractie wordt bedoeld en de vraag is in hoeverre de moeder kan aansluiten bij [de minderjarige] en haar kan aansturen. De komende periode zal daar de aandacht op gevestigd moeten worden. Daarnaast stagneert de ontwikkeling van [de minderjarige] op school. Vanuit school is daarom een onderwijsondersteuner ingezet, is een dyslexieonderzoek aangevraagd en is [de minderjarige] aangemeld bij een kinderfysio voor problemen met haar prikkelverwerking. Volgens de gecertificeerde instelling is hulpverlening die meer systeemgericht is passender dan de hulp die de school kan bieden. De gecertificeerde instelling hoopt dat met de inzet van de nieuwe jeugdbeschermer de huidige impasse doorbroken kan worden en draagvlak kan ontstaan voor de inzet van passende hulpverlening voor [de minderjarige] en het gezin, waar de ouders en [de minderjarige] baat bij hebben.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder heeft ter zitting - kort weergegeven - naar voren gebracht dat zij de hulpverlening accepteert en weet welke wegen zij moet bewandelen als zij hulp nodig heeft. Zo is zij bekend met de weg naar de huisarts en het CJG. Daarnaast heeft zij een netwerk dat zij kan bevragen en kan de vader hierbij ook een ondersteunende factor zijn. Als de moeder iets niet weet of een hulpvraag heeft, is zij ook niet bang om de vader te bellen. Het afgelopen halfjaar is er zeer weinig contact geweest met de gecertificeerde instelling en is onvoldoende van de grond gekomen. De gecertificeerde instelling is er meer dan bekend mee dat de ondertoezichtstelling de moeder veel stress oplevert, maar er is niets aan gedaan om de samenwerking te verbeteren en die stress te verlichten. De moeder neemt dat de jeugdbeschermer kwalijk. Uit de schriftelijke update is ook geen nieuwe informatie naar voren gekomen. Mede omdat er dus in het afgelopen jaar nauwelijks tot geen contact was met de gecertificeerde instelling, hebben de ouders een uitstekende gelegenheid geboden gekregen om te laten zien dat zij het zelf samen kunnen. Gebleken is dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Zo hebben de ouders zonder de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling zelf hulp geregeld voor [de minderjarige] op school en is de moeder ook zelf met [de minderjarige] naar de huisarts gegaan toen [de minderjarige] moeilijkheden had met eten. Daarnaast is namens de moeder naar voren gebracht dat het traject bij PEP junior niet is gestopt omdat de moeder de hulp niet accepteert, maar dat de moeder zo veel stress ervaarde, door onder meer de ondertoezichtstelling, dat het op dat moment geen zin had om de hulp voort te zetten. Als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd, heeft de moeder mogelijk ook de ruimte om deze vorm van hulp weer op te pakken. Gezien het voorgaande wordt niet langer voldaan aan de grond van de ondertoezichtstelling, namelijk dat de ouders de hulp niet accepteren of niet in staat zijn om de hulp te vorm te geven. Namens de moeder wordt dan ook verzocht om het verzoek af te wijzen.
3.2.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij bereid is om een samenwerking binnen de ondertoezichtstelling aan te gaan voor [de minderjarige] . Teglijkertijd benadrukt hij dat hij vanaf de vorige zitting tot deze zitting helemaal niets vernomen heeft van de gecertificeerde instelling. De vader staat open om te helpen, maar heeft het idee dat hij elke keer wordt overgeslagen. De vader moet dan ook ter zitting horen dat de zorgen voor [de minderjarige] met name bestaan in de moeder-kindrelatie. Als de vader dit eerder had geweten, dan had hij daar ook rekening mee kunnen houden en ook in dat opzicht bijdragen kunnen leveren. Dat wil hij graag. Als voorbeeld wijst hij naar PEP junior dat niet van de grond kwam. De vader is als gevolg hiervan – samen met de moeder – zelf met school hulp gaan regelen voor [de minderjarige] . De school heeft daarna een dyslexietraject aangevraagd, ondersteuning in gezet op school en [de minderjarige] aangemeld voor fysiotherapie voor haar prikkelverwerking. Daarnaast weet de vader goed hoe hij hulp moet zoeken en heeft hij ook recent nog bij het CJG aangeklopt. Als er een probleem is dan zal de vader zoeken naar een antwoord totdat het is opgelost. Daarbij is de samenwerking met de moeder goed. De vader vindt voortzetting van de ondertoezichtstelling dus niet nodig.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter overweegt als volgt. In de beschikking van 19 oktober 2023 heeft de kinderrechter de gecertificeerde instelling de duidelijke opdracht meegegeven om te werken aan het doorbreken van de impasse die is ontstaan door de stagnatie in de samenwerking met de moeder. Deze opdracht was reeds al door de het Gerechtshof Den Haag in de beschikking van 26 april 2023 gegeven. Een ondertoezichtstelling is niet bedoeld om een impasse in stand te houden, zoals nu in twee rechterlijke beslissingen in deze zaak is voorgehouden. De gecertificeerde instelling heeft in de vorige beschikking van deze kinderrechter de opdracht gekregen om een duidelijk stappenplan op te stellen, dat zou kunnen rekenen op instemming van de moeder. Op deze manier zou de impasse doorbroken kunnen worden. Als dat niet voldoende zou zijn om tot samenwerking te komen, dan zou de vraag beantwoord moeten worden wat nodig is om de hulpverlening in het vrijwillig kader vorm te geven. De kinderrechter heeft hiermee handvatten aangereikt voor twee verschillende manieren die de weg vrij kunnen maken om uit de impasse te geraken.
4.2.
De kinderrechter stelt vast dat met het voorgaande niets is gedaan en dat de impasse nog altijd ongewijzigd voortduurt. Er is geen stappenplan opgesteld, er is niet tot nauwelijks contact met de moeder geweest, er is geen contact met de vader geweest en de wisseling van de jeugdbeschermer laat op zich wachten. De gecertificeerde instelling heeft pas in februari 2024 een gesprek gevoerd met de moeder – vier maanden na de vorige beschikking – als gevolg waarvan is besloten dat de gecertificeerde instelling ná de zitting van 25 april 2024 een nieuwe jeugdbeschermer zal gaan inzetten. Naar het oordeel van de kinderrechter is het onbegrijpelijk dat er zo lang is gewacht om dit gesprek te voeren. Eveneens is onbegrijpelijk dat de wisseling van jeugdbeschermer na de zitting zal gaan plaatsvinden. Dat had immers direct na de vorige zitting gedaan kunnen worden om tot actieve doorbraak van de al sinds lange tijd volstrekt vastgelopen samenwerking te komen. Uit de stukken blijkt bovendien dat al op 29 november 2023 concreet is verzocht om een nieuwe jeugdbeschermer. De kinderrechter constateert dat haar opdracht was – in navolging van het Hof – om alles in het werk te stellen om de impasse te doorbreken en dat er niets is gedaan met de handvatten die zij daarvoor heeft aangereikt.
4.3.
De ouders zijn de afgelopen zes maanden op zichzelf aangewezen geweest, omdat de ondertoezichtstelling feitelijk niet ten uitvoer werd gelegd. De kinderrechter ziet dat er nog steeds zorgen om [de minderjarige] bestaan. Zij stelt dan ook vast dat de ontwikkelingsbedreiging nog steeds aanwezig is. De ouders hebben echter naar het oordeel van de kinderrechter in de afgelopen periode aangetoond dat zij voldoende in staat zijn om deze ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] zelfstandig weg te nemen en de hulp die nodig is voldoende te accepteren. Het is voor de kinderrechter duidelijk geworden dat de ouders een fijne samenwerking hebben en bij elkaar terecht kunnen als er problemen of moeilijkheden zijn. Zij hebben een bijzondere band en verdienen alle lof voor de verstandhouding die zij samen hebben weten te creëren. Zo is het goed om te horen dat de moeder zich vrij voelt om de vader te bellen voor overleg. De vader op zijn beurt staat volledig in zijn verantwoordelijkheid als vader. Hij wil er koste wat kost voor [de minderjarige] zijn. Daarnaast is er ook een betrokken netwerk aanwezig en weten de ouders zelf de weg naar de hulpverlening te vinden. Dit hebben de ouders de afgelopen maanden ook aangetoond. De kinderrechter heeft er vertrouwen in dat de ouders de hulp voor [de minderjarige] in het vrijwillige kader verder vorm gaan geven. De kinderrechter wil daarbij de ouders – en vooral de moeder – meegeven dat het helemaal niet erg is dat zij soms moeilijkheden ervaart. Het gaat erom dat zij daar eerlijk over is en vervolgens ook zonder enige schaamte om hulp vraagt. Gelet op het gesprek ter zitting en de opstelling van de moeder is de kinderrechter ervan overtuigd dat de moeder haar verantwoordelijkheid op deze manier zal dragen.
4.4.
De kinderrechter komt dan ook tot het oordeel dat de ondertoezichtstelling geen enkele toegevoegde waarde meer heeft. Sterker nog, de maatregel is contraproductief gaan werken omdat een eindeloos durende impasse in de samenwerking met de ouders niet is doorbroken. Het is geen doel van de maatregel om een impasse in stand te houden, terwijl tegelijkertijd de ouders hebben laten zien de verantwoordelijkheid zelf te kunnen dragen. Al met al wordt niet langer voldaan aan de grond van artikel 1:255 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het aangehouden gedeelte van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afwijzen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.