ECLI:NL:RBDHA:2024:7407
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.
Eiser heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris ten onrechte niet is ingegaan op zijn ervaringen in Duitsland, waar hij vreesde voor uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zich niet aan internationale verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.