ECLI:NL:RBDHA:2024:7407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat de Staatssecretaris ten onrechte niet is ingegaan op zijn ervaringen in Duitsland, waar hij vreesde voor uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zich niet aan internationale verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.10986
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Ervaringen in Duitsland
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet is ingegaan op de manier waarop hij in Duitsland is behandeld. Eiser heeft in het aanmeldgehoor onder meer verklaard dat hij heeft zien gebeuren dat Duitsland mensen terugstuurt naar Irak, en dat zijn eigen asielaanvraag is afgewezen. Er is ook heel bot tegen hem gezegd dat hij weg moet.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In het bestreden besluit is voldoende is ingegaan op de ervaringen van eiser, en daarin is terecht geen aanleiding gezien om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft overwogen dat er in beginsel mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mag. Eiser heeft namelijk niet met stukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat Duitsland zich niet aan de internationale verplichtingen houdt. Dat kan niet worden afgeleid uit de afwijzing van zijn asielaanvraag, omdat niet is gebleken dat dit willekeurig is gebeurd. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat ze de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens hun asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Gezinslid in Nederland, opvangsituatie en vrees voor uitzetting

7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser is getrouwd met een meisje in Nederland, waarvan hij een huwelijksakte heeft overgelegd. Er is daarmee sprake van een gezinslid in de zin van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de belangen van hem en zijn echtgenote. Verder blijkt uit het AIDA- rapport over Duitsland, update 2022, pagina 131-133, dat de opvangcentra aldaar overbezet zijn, dat er achterstanden zijn in de registratieprocedure en conflicten tussen bewoners. Ook is eiser angstig dat hij door Duitsland wordt uitgezet naar Irak.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is. De problemen in de opvang en de vrees van eiser om uitgezet te worden is daarvoor onvoldoende. De Duitse autoriteiten hebben met het claimakkoord namelijk gegarandeerd dat zij zich aan de Europese richtlijnen zullen houden. Als eiser toch problemen ondervindt, kan hij bij de (hogere) Duitse autoriteiten klagen. Er is niet gebleken dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Wat betreft de gestelde echtgenote overweegt de rechtbank dat de huwelijksakte echt is bevonden, maar niet vertaald is, waardoor de inhoud daarvan niet is vast te stellen. Ook is onduidelijk waar en wanneer het huwelijk tot stand is gekomen, en wat de verblijfsrechtelijke status is van de gestelde echtgenote van eiser. Eiser en zijn gestelde echtgenote hebben ook niet verklaard dat zij bij elkaar willen blijven. De staatssecretaris heeft deze gezinsband daarom onvoldoende mogen vinden om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij is ook van belang dat de Dublinverordening er niet op is gericht om gezinshereniging op reguliere gronden mogelijk te maken. Eiser kan daartoe een aparte aanvraag indienen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.