ECLI:NL:RBDHA:2024:7410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.11278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 13 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 9 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft omtrent asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Frankrijk op straat zal belanden en geen hulp zal krijgen van de Franse autoriteiten, maar de rechtbank stelt vast dat deze argumenten al eerder in de zienswijze zijn aangevoerd en dat de staatssecretaris hier gemotiveerd op heeft gereageerd.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft onderbouwd dat de stellingen van de staatssecretaris onjuist of onvoldoende gemotiveerd zijn. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 16 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.11278
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Akkaya),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering:
2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Eiser voert aan dat hij bij een terugkeer naar Frankrijk op straat zal belanden en geen hulp van de Franse autoriteiten zal krijgen. Eiser verwijst daartoe naar zijn ervaringen in Frankrijk. Toen hij in Frankrijk was, kreeg hij geen onderdak, eten of enige vorm van hulp van de autoriteiten. Er is toen ook aan hem medegedeeld dat hij naar zijn land van herkomst moet terugkeren. Eiser vreest daarom ook voor indirect refoulement. De staatssecretaris had in wat hij heeft meegemaakt aanleiding moeten zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen.
4. De rechtbank stelt vast dat wat eiser in beroep aanvoert ook al in de zienswijze is aangevoerd. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze ingegaan. Eiser heeft met deze inhoudelijke herhaling van de standpunten uit de zienswijze in beroep niet onderbouwd dat de door de staatssecretaris ingenomen stellingen en standpunten onjuist zijn of onvoldoende gemotiveerd zijn. Daarom slaagt het beroep van eiser niet.
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.