ECLI:NL:RBDHA:2024:7443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en belangenafweging in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse eiser. De eiser was op 25 april 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 mei 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding van eiser op een onjuiste grondslag is gebaseerd, maar dat dit gebrek van geringe aard is. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de verweerder zwaarder wegen, waardoor de bewaring niet onrechtmatig is. Eiser heeft ook aangevoerd dat de digitale handtekening van de maatregel niet kon worden geverifieerd, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de handtekening voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat er voldoende zicht is op uitzetting. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder is wel veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18307

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum].
Ophouding
2. Eiser stelt dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, omdat hij uit strafrechtelijke detentie komt, hij vandaaruit op 23 april 2024 al was aangekondigd bij verweerder en zijn identiteit en nationaliteit bij verweerder bekend is. De ophouding had dan ook op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw moeten plaatsvinden. De belangenafweging, die vervolgens dient plaats te vinden, dient in zijn voordeel uit te vallen. Verweerder erkent dat eiser had moeten worden opgehouden op grond van het bepaalde in artikel 50, derde lid, van de Vw, maar stelt dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
3. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geschil is dat de ophouding van eiser op een onjuiste grondslag is gebaseerd en dat deze had moeten plaatsvinden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Er is dus sprake van een gebrek in het voortraject. Dit gebrek maakt de bewaring alleen onrechtmatig als de met de maatregel van bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. De rechtbank overweegt dat sprake is van een gebrek van geringe aard omdat wel een juiste wettelijke grondslag voor de ophouding voorhanden was. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat, ondanks het gebrek in de ophouding, de belangen van verweerder zwaarder wegen. Het gebrek maakt de inbewaringstelling dus niet onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet, maar geeft wel aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Digitale handtekening
4. Eiser voert verder aan dat de digitale handtekening van de maatregel van bewaring niet kan worden geverifieerd en dat om die reden geen sprake is van een rechtsgeldige maatregel.
5. De rechtbank heeft verweerder op 1 mei 2024 verzocht een digitaal afschrift van de maatregel per e-mail toe te zenden omdat gebleken is dat de handtekening onder de maatregel, die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst, niet kon worden gevalideerd. Verweerder heeft aan dat verzoek voldaan. Weliswaar had de rechtbank verweerder verzocht om tevens een afschrift aan eiser te verstrekken, hetgeen verweerder heeft verzuimd, echter laat dit onverlet dat verweerder tijdig (deels) aan het verzoek van de rechtbank heeft voldaan én dat de rechtbank de handtekening heeft kunnen valideren. De rechtbank heeft zodoende de ondertekenaar geïdentificeerd, vastgesteld dat handtekening voldoet aan de in artikel 2:16 van de Awb [1] gestelde vereisten en dat het document sinds de ondertekening ongewijzigd is gebleven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de maatregel om die reden onrechtmatig is.
De maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De zware gronden zijn reeds voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen
Wijze van uitzetting
8. Eiser betoogt tot slot dat de uitzetting niet per vliegtuig kan plaatsvinden. Hij heeft in het vertrekgesprek aangegeven dat hij vliegangst heeft en claustrofobisch is. Verweerder heeft daarop gereageerd door aan te geven dat de uitzetting, indien mogelijk en binnen afzienbare tijd te realiseren, over land zal plaatsvinden maar dat de vlucht, zoals geboekt voor eiser op 15 mei 2024 vooralsnog blijft staan.
9. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de uitzetting wordt geëffectueerd niet aan de orde is bij rechterlijke toetsing van de bewaring. Voorts is gebleken van voldoende zicht op uitzetting.
Ambtshalve toets
10. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook ambtshalve oordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.