In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis en verblijf als familie- en gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 15 december 2022 is ingediend en dat de beslistermijn van 90 dagen door verweerder is verlengd met drie maanden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 23 juni 2023 een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de gemachtigde van eiser verweerder op 2 augustus 2023 in gebreke gesteld, waarna het beroep op 26 augustus 2023 is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is en kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft ook het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat eiser betalingsonmacht heeft aangetoond. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft verweerder een termijn van twintig weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert en openbaar gemaakt op 13 mei 2024. Eiser kan binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak verzet aantekenen als hij het niet eens is met de beslissing.