In deze zaak hebben eisers op 8 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verzoek om vrijstelling van het griffierecht was ingediend, welke voorlopig is toegewezen, omdat voldoende aannemelijk was gemaakt dat aan de voorwaarden voor vrijstelling was voldaan.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De eisers hebben op 16 juni 2023 een aanvraag ingediend voor een mvv, maar de staatssecretaris heeft niet tijdig een besluit genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in gebreke is gesteld en dat er geen besluit is genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van een bestuurlijke dwangsom van € 1.442 aan de eisers, en zijn de proceskosten vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.