ECLI:NL:RBDHA:2024:7502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was in detentie en had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 25 april 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren.

De rechtbank heeft de gronden van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende redenen waren voor de maatregel van bewaring. De staatssecretaris had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn strafrechtelijke detentie en de mogelijkheid van een lichter middel, gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat een lichter middel niet volstond. Eiser had geen rechtmatig verblijf en had een terugkeerbesluit ontvangen, wat de rechtbank als voldoende grond voor de bewaring beschouwde.

De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Algerije was en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. P.C.J. Lindeijer, en werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19152

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt dat hij als gevolg van zijn strafrechtelijke detentie in de periode van 27 maart 2024 tot 25 april 2024 niet kon verschijnen bij afspraken met DT&V. Dit kan hem niet verweten worden. DT&V wist echter waar eiser zich bevond dus had er ook voor kunnen kiezen eiser te bezoeken. De grond 3b. dient derhalve geschrapt te worden.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op voorgeschreven wijze is ingereisd. Hij heeft immers in Zwitserland een asielaanvraag ingediend en had daar dienen te blijven. Hij heeft zich echter naar Nederland begeven. Eiser heeft tevens verklaard zonder reisdocument naar de Europese Unie te zijn gekomen en van Zwitserland naar Nederland te hebben gereisd. Vervolgens heeft eiser ook hier weer een aanvraag ingediend en daarmee misbruik gemaakt van de omstandigheid dat iedere lidstaat zijn eigen nationale procedures wat betreft beschermingsaanspraken kent. Verder is eiser op of omstreeks 23 oktober 2023 met onbekende bestemming vertrokken, zodat hij zich enige tijd aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en is hem op 9 januari 2024 een inreisverbod opgelegd van 2 jaar. In de periode van 9 januari 2024 tot 29 februari 2024, toen hij werd aangehouden op grond van winkeldiefstal, heeft eiser van zijn onrechtmatige verblijf geen melding gedaan bij de korpschef. Derhalve heeft de staatssecretaris ook de 3b. grond eiser terecht tegengeworpen. Voorts heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser op 8 februari 2023 een terugkeerbesluit heeft ontvangen en niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan zijn plicht Nederland te verlaten. Eiser is niet in het bezit van identiteitsdocumenten en heeft al geruime tijd geen pogingen maar ondernomen om deze te verkrijgen. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt over een vaste woon- of verblijfsplaats te beschikken noch over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser wil graag terugkeren naar Algerije. Hij wil zijn ouders bezoeken met wie het niet goed gaat. In vrijheid valt zijn terugkeer sneller te regelen. Met het geld dat hij nog van een vriend tegoed heeft en de hulp van zijn familie heeft hij ook de middelen om terug te keren.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekken aan het toezicht dat daaruit volgt, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Daarbij heeft eiser ook niet aangetoond dat hij de middelen heeft om zelfstandig te vertrekken. De 150 euro die hij nog van een vriend krijgt is daartoe ontoereikend en dat zijn familie hem zal helpen is niet aangetoond. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid
6. De rechtbank is van oordeel dat door de staatssecretaris voldoende voortvarend is gehandeld door al op 30 april 2024 een vertrekgesprek met eiser te voeren. Daarnaast is op 28 maart 2024 de laissez-passer (lp) aanvraag opgestart. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er in zijn geval geen sprake is van zicht op uitzetting. Het oordeel van de Afdeling van 6 mei 2024 heeft alleen betrekking op Algerijnen die in het bezit zijn van een paspoort en hij is ongedocumenteerd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024 [2] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Voorts overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris ter zitting cijfers heeft verstrekt over de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 april 2024 ten aanzien van het aantal lp-aanvragen bij de Algerijnse autoriteiten (202), het aantal presentaties (40), het aantal nationaliteitsbevestigingen (65) en het aantal verkregen lp’s (25). De staatssecretaris heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat in voornoemde periode voor 6 ongedocumenteerde vreemdelingen de Algerijnse nationaliteit is bevestigd en een lp-afgifte is toegezegd. De rechtbank ziet in dit alles geen aanleiding om te concluderen dat de Algerijnse autoriteiten geen lp aan eiser zullen verstrekken. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze cijfers te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RVS:2024:1892, r.o. 7.1 en 7.2.