ECLI:NL:RBDHA:2024:7505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Tunesische vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 29 april 2024, waarin hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 10 mei 2024, waarbij de eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde en een tolk in de rechtbank in Groningen aanwezig waren.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat er een gebrek was in het voortraject, omdat het M122-formulier, dat de eiser moest informeren over zijn vreemdelingenrechtelijke status, niet ondertekend was door de eiser. Dit gebrek maakt de bewaring onrechtmatig, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan het gebrek, gezien de ernst van de situatie van de eiser en het risico op onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks het gebrek in het voortraject, en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, maar de staatssecretaris wordt wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken.
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve op de onderdelen dat dat is vereist.
Voortraject
4. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het M122-formulier, wat ertoe dient om de vreemdeling te informeren dat hij na ontslag uit strafrechtelijke detentie vreemdelingrechtelijk wordt opgehouden, niet blijkt dat dit aan hem is uitgereikt. Het M122-formulier dat zich in het dossier bevindt is immers niet ondertekend door eiser.
5. Deze beroepsgrond slaagt. Er is sprake van een gebrek in het voortraject, nu uit het dossier niet blijkt dat het M122-formulier aan eiser is uitgereikt. De reactie van de staatssecretaris ter zitting, dat het formulier wel ondertekend is maar dat de getekende versie waarschijnlijk naar een collega is gegaan die met vakantie is en daardoor het stuk ( thans) niet opvraagbaar is, maakt dit niet anders. Met een dergelijke gang van zaken is immers niet bereikt dat vastgesteld kan worden dat eiser zelf op de hoogte is gesteld van de aansluitende vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling.
6. Een dergelijk gebrek dat kleeft aan het voortraject maakt de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig indien de daarmee geschonden belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Naar het oordeel van de rechtbank weegt de ernst van het gebrek in dit geval niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend en valt de belangenafweging dus uit in het voordeel van de staatssecretaris. De rechtbank weegt daarin zwaar mee dat uit de (onbetwiste) zware en lichte gronden die de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, volgt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren, zeker nu zijn overdracht aanstaande is.
Grondslag
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening nu uit Eurodac volgt dat eiser op 13 augustus 2019 is gesignaleerd in Spanje en er op 22 maart 2023 een fictief claimakkoord met Spanje tot stand gekomen.
Gronden
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle aan eiser tegengeworpen zware (3a, 3b en 3l) en lichte (4c en 4d) gronden aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen.
8.1.
De staatssecretaris heeft terecht aangekruist dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan (grond 3a): eiser heeft geen grensoverschrijdingsdocumenten overgelegd. Ten aanzien van de terecht tegengeworpen grond 3b, acht ook de rechtbank van betekenis dat eiser na in Spanje en Zwitserland om bescherming te hebben gevraagd een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend maar de behandeling daarvan niet heeft afgewacht en via België op onbekende datum Nederland is ingereisd. Daarnaast houdt eiser zich niet aan gemaakte afspraken voor gesprekken en zijn meldplicht. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat gelet op de voorgaande omstandigheden eiser zich derhalve in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Met betrekking tot grond 3l acht de rechtbank van belang dat er sinds 22 maart 2024 een (fictief) claimakkoord is van Spanje en dat de periode waarin eiser vrijwillig kon terugkeren naar Spanje inmiddels is verstreken. Dat eiser geen gehoor heeft kunnen geven aan het verzoek tot vrijwillige terugkeer omdat hij in die periode in een politiecel zat , komt geheel voor zijn rekening en risico.
8.2.
Voorts staat vast dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, hij heeft aangegeven bij kennissen of vrienden te slapen (4c), en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan omdat hij heeft gesteld geen geld op zak te hebben (4d).
9. De rechtbank is van oordeel dat al deze gronden, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Aan het enkele gegeven dat hij zegt nu mee te willen werken, behoeft ook in dit verband geen doorslaggevend belang te worden toegekend.
Geen lichter middel
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen of de belangenafweging in dit verband in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn ten behoeve van eventuele klachten en medicijngebruik van eiser, welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Een lichter middel zoals een meldplicht is derhalve niet aangewezen.
Zicht op overdracht en voortvarend handelen
11. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er sprake is van voldoende zicht op overdracht en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt, nu uit het dossier blijkt dat eiser op 13 mei 2024 zal worden overgedragen aan Spanje.

Conclusie

12. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 5 veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.