ECLI:NL:RBDHA:2024:7537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
09/029675-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, eenvoudig witwassen en handel in cocaïne

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, eenvoudig witwassen en handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 1994 en op dat moment gedetineerd, werd op 2 oktober 2022 in Wassenaar aangehouden met een geldbedrag van € 8.498,85, waarvan de officier van justitie stelde dat het afkomstig was uit drugshandel. Tijdens de zitting op 7 mei 2024 werd de vordering van de officier van justitie besproken, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van het bezit van ketamine, omdat dit niet onder de Opiumwet valt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het eenvoudig witwassen van het geldbedrag, aangezien het afkomstig was uit zijn drugshandel.

Daarnaast werd de verdachte op 8 november 2023 in Delft aangehouden met cocaïne in zijn bezit, en op 26 januari 2024 in Rijnsburg met ponypacks cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in en het bezit van cocaïne, ondanks het ontbreken van forensisch bewijs van het NFI. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar voor de volksgezondheid door drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/029675-24, 22-001908-21 (tul), 09/175982-23 (ttz.gev.), 09/252565-22 (ttz.gev.) en 09/295289-23 (ttz.gev.)
Datum uitspraak: 21 mei 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 7 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Nauta en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.E. Berman naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op 25 maart 2024 een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aanhangig gemaakt. Deze vordering is op de terechtzitting van 7 mei 2024 behandeld. Op deze vordering beslist de rechtbank in een afzonderlijk vonnis.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I (09/175982-23)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat bij de verdachte ketamine is aangetroffen en dat niet valt onder de Opiumwet.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) (feit 2)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van witwassen van € 8.498,85. Het contante geld heeft de politie aangetroffen in de tas van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat het geld deels afkomstig is uit zijn drugshandel en deels afkomstig is van gokwinst. Door het vermengen van het geld is al het geld volgens de officier van justitie aan te merken als afkomstig uit een misdrijf. De verdachte heeft de herkomst van het geld verhuld, door het op zijn rekening te laten storten. Al met al is er volgens de officier van justitie sprake van witwassen.
Ten aanzien van dagvaarding IV (09/029675-24) (feit 1 en 2)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat bij de verdachte cocaïne werd aangetroffen, ook al ontbreken resultaten van een onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Er heeft een positieve indicatieve cocaïnetest plaatsgevonden en daarnaast heeft de afnemer die kort voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte drie ponypacks van de verdachte heeft gekocht, verklaard dat hij al maanden cocaïne bij de verdachte kocht. Volgens de officier van justitie is er sprake van eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij dagvaarding I
(09/175982-23)tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding II
(09/252565-22), III
(09/295289-23)en IV
(09/029675-24)tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I (09/175982-23)
De raadsvrouw is met de officier van justitie eens dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat ketamine niet onder de Opiumwet valt.
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) (feit 2)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de herkomst van het geld niet heeft verhuld en dat er dus geen sprake is van witwassen. De verdachte heeft drugs verkocht en hiervoor geld gekregen. Er heeft daarmee nog geen verhullingshandeling plaatsgevonden. Volgens de raadsvrouw is de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing. De verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van dagvaarding III (09/295289-23) (feit 1)
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet is voldaan aan het bestemmingsvereiste. Er zijn bij de verdachte geen goederen aangetroffen die zodanig bestemd zijn voor drugshandel, waardoor de drempel voor het bewezen verklaren van voorbereidingshandelingen niet kan worden gehaald.
Ten aanzien van dagvaarding IV (09/029675-24) (feit 1 en 2)
De raadsvrouw heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu resultaten van het onderzoek van het NFI ontbreken en er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn die bevestigen dat er sprake is van cocaïne.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de bij dagvaarding I, II onder 2, III onder 1 en IV onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit en heeft zich met betrekking tot het overige tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank met betrekking tot het bij dagvaarding I
(09/175982-23)ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, nu ten laste is gelegd het aanwezig hebben van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, terwijl het in deze zaak ketamine betreft en ketamine niet op lijst I voorkomt.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor een deel van de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van dagvaarding II [1] (09/252565-22) (feit 1):
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 mei 2024;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 oktober 2022 (PL1500-2022295608-23);
3. de deskundigenverslagen, te weten de rapporten van het NFI van 20 oktober 2022 (PL1500-2022295608-23, los toegevoegd aan het procesdossier).
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) (feit 3):
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 mei 2024;
2. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 mei 2023 (p. 58-102);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 mei 2023 (p. 103-115).
Ten aanzien van dagvaarding III [2] (09/295289-23) (feit 2):
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 mei 2024;
2. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 8 november 2023 (p. 13-16);
3. het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 november 2023 (p. 3-4 aanvullend proces-verbaal);
4. het deskundigenverslag, te weten het rapport van het NFI van 27 november 2023 (p. 5 aanvullend proces-verbaal).
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en).
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) (feit 2):
1. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 2 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 5-9):
Op 2 oktober 2022 hielden wij te Wassenaar als verdachte aan: [verdachte] . Na de aanhouding werd bij [verdachte] een pak bankbiljetten aangetroffen gewikkeld in doorzichtig cellofaan.
In zijn broekzakken zat totaal aan brief en munt geld:5 x 50 euro biljet;1 x 20 euro biljet;14 x 10 euro biljet;4 x 2 euro stuk;1 x 50 cent stuk;3 x 10 cent stuk;1 x 5 cent stuk.
Het pak geld in het cellofaan betrof:46 x 50 euro biljet;288 x 20 euro biljet;2 x 10 euro biljet.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 mei 2024, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor dat de politie bij mij een bedrag van € 8.498,85 heeft aangetroffen. Het geld was voor een deel afkomstig van drugs. De rest was van de handel in cocaïne.
Ten aanzien van dagvaarding III (09/295289-23) (feit 1):
1. het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 8 november 2023, voor zover inhoudende (p. 13-16):
Op 8 november 2023 bevonden wij ons te Delft. Wij hoorden dat de collega's een ANPR-hit hadden gekregen en dit voertuig meebrachten naar ons controlevak. Ik zag dat het rijbewijs op naam stond van: [verdachte] ( [verdachte] ). Wij zagen dat hij twee smartphones op zijn voertuig legde. Wij zagen dat hij uit zijn broekzakken twee stapels briefgeld haalde. Ik voelde dat er bij zijn billen een onnatuurlijke harde bobbel ter hoogte van zijn bilspleet zat. Wij zagen dat hij met zijn hand in zijn onderbroek ging en een zwarte sok bij de zijde van zijn billen eruit haalde. Wij zagen dat er in deze sok meerdere witte pony-packs zaten. Deze pony-packs waren met elastiek aan elkaar gebonden. Dit bleek later te gaan om 33 ponypacks welke positief testte op cocaïne/crack.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 november 2023, voor zover inhoudende (p. 6-12):
Deze goederen kwamen na een fouillering uit zijn kleding. De totale waarde van het geld was 743,65 euro. Dit is als volgt samengesteld:
1x 100 eurobiljet11x 50 eurobiljet3x 20 eurobiljet6x 5 eurobiljet3,65 euro muntgeld.
Het aantal ponypacks betrof 33 stuks.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 november 2023, voor zover inhoudende (p. 3-4 aanvullend proces-verbaal):
Wij zagen 33 toegevouwen papiertjes met hierin wit poeder. Hier hebben wij een monster van gemaakt en voorzien van SIN: AAQL3513NL.
4. Het deskundigenverslag, te weten het rapport van het NFI van 27 november 2023 (p. 5 aanvullend proces-verbaal).
AAQL3513NL poeder, wit, 24,6 gram. Bevat cocaïne.
Ten aanzien van dagvaarding IV [3] (09/029675-24) (feit 1 en 2):
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 15-18):
Op 26 januari 2024 reden wij, verbalisanten, in Rijnsburg. Ik zag dat er een personenauto, merk Volkswagen met kenteken [kenteken] , voorbij reed. Ik herkende de bestuurder als [verdachte] . Ik weet dat [verdachte] in drugs handelt. Wij zagen dat genoemd voertuig parkeerde naast een personenauto, Mercedes. Wij zagen dat de bestuurder uit de Mercedes stapte en liep naar de passagierszijde van de Volkswagen Polo en daar instapte. Wij zagen dat de passagier na 30 seconden weer uit de auto stapte en richting zijn auto liep. Op dat moment zijn wij richting de genoemde auto's gereden. Ik kreeg een rijbewijs overhandigd en zag de volgende personalia: [verdachte] .
Wij hebben de volgende goederen inbeslaggenomen:- de 3 ponypaks die [naam] in zijn bezit had;- twee telefoons: de blauwe Iphone deze had [verdachte] op zak, de tweede smart Phone ook een zwarte deze lag op de bestuurderstoel van de witte VW polo waar [verdachte] in reed;- het briefgeld dat [verdachte] op zak had.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 9-10):
Nadat ik, Holswilder, [naam] staande had gehouden, heb ik hem gevraagd wat hij in die VW Polo had gedaan waar hij zojuist was in en uitgestapt. Ik hoorde dat [naam] aangaf dat hij drugs had gehaald. Ik vroeg vervolgens om welke drugs het ging. Ik hoorde dat [naam] aangaf dat het om coke ging. Ik hoorde dat [naam] aangaf dat hij al een paar maanden drugs bij hem koopt. [naam] toonde mij de volgende contact gegevens: Ik zag de naam Haas staan.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 11):
In meerdere processen verbaal van bevindingen en in het proces verbaal van aanhouding is abusievelijk de naam [naam] genoemd in plaats van de correcte naam: Kromhout.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 13-14):
Tijdens de aanhouding is het voertuig voorzien van kenteken [kenteken] in beslag genomen. Ik voelde aan de dakbedekking van het voertuig en ik voelde dat de dakbedekking aan de kant van het voorraam van het voertuig wat los zat. Ik trok de dakbedekking wat omlaag en ik zag via het raam dat daar de ponypacks lagen. Ik zag dat de dakbedekking bij het voorraam van links naar rechts helemaal vol lag met ponypacks. Ik testte alle ponypacks met verschillende verpakkingen met een MMC/cocaïne/crack test. En alle drie de tests zijn positief.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 40-41):
Ik ontving een kleine hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 42-43):
Ik onderzocht een door mij aangetroffen hoeveelheid, qua kleur en samenstelling, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 44-45):
Ik onderzocht een door mij aangetroffen hoeveelheid, qua kleur en samenstelling,
op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek
dat deze stof positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) (feit 2)
Op 2 oktober 2022 heeft de politie de verdachte aangehouden. De politie trof bij de verdachte in een vak aan de voorzijde van zijn trui een pak bankbiljetten aan dat gewikkeld was in doorzichtig cellofaan. Tevens vond de politie in de broekzak van de verdachte brief- en muntgeld. Het totale bedrag bedraagt € 8.498,85.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (eenvoudig) witwassen van die € 8.498,85. Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis.1 Sr, is vereist dat vaststaat dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf en dat de verdachte het voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, is voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen niet vereist dat de verdachte de criminele herkomst van het voorwerp heeft verborgen of verhuld.
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte vast dat de verdachte het aangetroffen geldbedrag voorhanden heeft gehad. Het geld zat immers opgeborgen in de trui en de broek van de verdachte.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het aangetroffen geld uit enig eigen misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een deel van het geld, te weten € 2.000,00, heeft gewonnen bij een casino en dat het overige deel van het geld afkomstig is uit zijn eigen misdrijf, te weten de handel in harddrugs. Dat de verdachte € 2.000,00 heeft gewonnen bij een casino kan hij niet onderbouwen.
In het geval dat van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn vermengd met vermogensbestanddelen die zijn verkregen door middel van legale activiteiten, kan het vermengde vermogen worden aangemerkt als mede uit misdrijf afkomstig. Mede gelet op het feit dat de verdachte geen onderbouwing heeft voor zijn gokwinst, oordeelt de rechtbank dat het volledige bedrag van € 8.498,85 uit eigen misdrijf afkomstig is.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte het aangetroffen geldbedrag van € 8.498,85 voorhanden heeft gehad en dat het geldbedrag afkomstig is van zijn eigen misdrijf, namelijk zijn handel in drugs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden het eenvoudig witwassen van een bedrag van € 8.498,85.
Ten aanzien van dagvaarding IV (09/029675-24) (feit 1 en 2)
De politie heeft op 26 januari 2024 verschillende ponypacks bij de verdachte aangetroffen.
Op de inhoud van de ponypacks werden indicatieve testen uitgevoerd. Deze testen gaven een positief resultaat voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. Hiervan zijn drie processen-verbaal van bevindingen opgemaakt. De rechtbank stelt vast dat er na deze indicatieve testen geen forensisch onderzoek meer heeft plaatsgevonden om vast te stellen dat de inhoud van de aangetroffen ponypacks daadwerkelijk cocaïne betreft. Een enkele indicatieve test zonder bijkomende omstandigheden is echter onvoldoende om dit met zekerheid vast te stellen.
In deze zaak spelen de volgende bijkomende omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank een rol. De politie had, gelet op de omstandigheden, het vermoeden dat er een drugsdeal had plaatsgevonden tussen de verdachte en de heer Kromhout. Kromhout werd om die reden door de politie staande gehouden. Hij heeft verklaard dat hij vlak daarvoor cocaïne van de verdachte heeft gekocht, dat hij dit bij de verdachte al vaker in de afgelopen maanden heeft gedaan en dat het iedere keer cocaïne betrof. De verdachte zelf zwijgt hierover.
In dit geval acht de rechtbank, gelet op de indicatieve testen en de bijkomende omstandigheden zoals hierboven omschreven, wettig en overtuigend bewezen dat de aangetroffen ponypacks cocaïne bevatten. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bij dagvaarding IV onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding II
(09/252565-22), III
(09/295289-23)en IV
(09/029675-24)ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22):1
hij op 2 oktober 2022 te Wassenaar opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 16,7 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 2 oktober 2022, te Wassenaar een geldbedrag
(van 8.498,85 euro
)
Sub b
- voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3
hij op tijdstippen in de periode van 30 juli 2021 tot en met 1 oktober 2022 te Leiden en Noordwijk opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van dagvaarding III (09/295289-23):1
hij op 8 november 2023 te Delft om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten
- het opzettelijk verkopen en afleveren
- van een of meerdere hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en voorhanden heeft gehad:
- voorwerpen, vervoermiddelen, gelden en:
- 33 bolletjes en/of ponypacks met daarin cocaïne (in totaal 24,6 gram) en
- een of meerdere telefoons en
- een voertuig (personenauto) met een ANPR hit en
- een (grote) hoeveelheid geldbedragen (briefjes) en kleine coupures
waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2
hij op 8 november 2023 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van dagvaarding IV (09/029675-24):1
hij, op 26 januari 2024 te Rijnsburg, binnen de gemeente Katwijk, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij, op 26 januari 2024 te Rijnsburg, binnen de gemeente Katwijk, opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meerdere ponypacks bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, namelijk een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en aan middelencontrole.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor wat betreft de strafmaat drie alternatieve mogelijkheden voorgesteld: i) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, zodat de verdachte recht heeft op het Penitentiaire Programma gedurende 8 weken; ii) een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, zodat hij voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld en iii) een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met beperkte bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 14 maanden op verschillende momenten schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben en verhandelen van harddrugs, alsmede eenvoudig witwassen. De handel in verdovende middelen moet worden bestreden, aangezien die handel een gevaar oplevert voor de volksgezondheid en kan leiden tot verslaving. Daarnaast leidt het gebruik van en de handel in drugs in veel gevallen tot criminaliteit en dit veroorzaakt overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Ook heeft hij niet nagedacht over de ernstige gevolgen van zijn gedrag voor anderen, hetgeen de rechtbank de verdachte aanrekent.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 maart 2024. De rechtbank houdt rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 5 februari 2024 en 1 maart 2024, waaruit volgt dat sprake is van problemen op het gebied van financiën, verslaving en psychosociaal functioneren en van een hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en aan middelencontrole.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor de handel in harddrugs voor een periode van 12 maanden een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel voor een langere periode, te weten 14 maanden en dat de verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs en eenvoudig witwassen.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop bij feit 1 en 2 bij dagvaarding III
(09/295289-23)(de handel en het aanwezig hebben van harddrugs).
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor de door de verdediging voorgestelde afdoeningsmogelijkheden waarbij de verdachte in aanmerking zou komen voor het deelnemen aan een Penitentiair Programma danwel een voorwaardelijke invrijheidstelling ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte bij de thans op te leggen straf behandeling en begeleiding krijgt in de vorm van bijzondere voorwaarden, die de rechtbank in het kader van deze afdoening zal bepalen.
De rechtbank zal daarom een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (
bijlage 2), te weten € 8.498,85, € 195,00 en een blauwe iPhone zullen worden verbeurdverklaard en dat € 743,65 en een zwarte iPhone zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het beslag op het geldbedrag van € 8.498,85 en de blauwe iPhone. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het overige dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten € 8.498,85 en € 195,00 verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door de handel in drugs zijn verkregen. De rechtbank zal tevens het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten een blauwe iPhone, verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de handel is drugs is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten € 743,65 en een zwarte iPhone.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 25 maart 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 22/001908-21 van het gerechtshof te Den Haag op 10 augustus 2022 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 50 uren, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat het een ander soort feit betreft en het niet opportuun is om de vordering toe te wijzen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal toewijzen de vordering van de officier van justitie van 25 maart 2024 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 10 augustus 2022, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 55, 57, 63, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I
(09/175982-23)ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding II, III en IV ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) onder 1, dagvaarding III (09/295289-23) onder 2 en dagvaarding IV (09/029675-24) onder 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) onder 2:
eenvoudig witwassen;
ten aanzien van dagvaarding II (09/252565-22) onder 3 en dagvaarding IV (09/029675-24) onder 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding III (09/295289-23) onder 1:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (VIJF) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] te [plaats 2] op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek (blaastest) of urineonderzoek voor controle;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten: € 8.498,85, € 195,00 (Omschrijving: PL1500-2024027048-G3084169, PL1500-2024027048-G3084171 en (Omschrijving: PL1500-2024027048-G3084167) en een blauwe iPhone (Omschrijving: PL1500-2024027048-3084190, blauw, merk: Apple);
gelast de teruggave aan de veroordeelde van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten: € 743,65 (Omschrijving: PL1500-2023350661-G3044710) en een zwarte iPhone (Omschrijving: PL1500-2024027048-3084185, zwart, merk: Apple);
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 augustus 2022, gewezen onder parketnummer 22/001908-21, te weten een werkstraf voor de duur van
50 (VIJFTIG) UREN, subsidiair
25 (VIJENTWINTIG) DAGENvervangende hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Zech, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 mei 2024.
Bijlage I
Tenlastelegging 09/175982-23 (hierna: dagvaarding I)hij op of omstreeks 7 januari 2023 te Katwijk opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende ketamine, zijnde ketamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Tenlastelegging 09/252565-22 (hierna: dagvaarding II)1
hij op of omstreeks 2 oktober 2022 te Wassenaar, althans in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 16,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 2 oktober 2022, te Wassenaar, althans in Nederland, (van) een geldbedrag (van 8.498,85 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli 2021 tot en met 1 oktober 2022 te Leiden en/of Noordwijk en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Tenlastelegging 09/295289-23 (hierna: dagvaarding III)1
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Delft om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van een of meerdere hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en/of bevorderen, voorhanden heeft gehad:
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen, namelijk:
- 33 bolletjes en/of ponypacks met daarin cocaïne (in totaal 24,7 gram) en/of
- een of meerdere telefoons en/of
- een voertuig (personenauto) met een ANPR hit en/of
- een (grote) hoeveelheid geldbedragen (briefjes) en/of kleine coupures
waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2
hij op of omstreeks 8 november 2023 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Tenlastelegging 09/029675-24 (hierna: dagvaarding IV)1
hij, op of omstreeks 26 januari 2024 te Rijnsburg, binnen de gemeente Katwijk, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 26 januari 2024 te Rijnsburg, binnen de gemeente Katwijk, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (bruto) 41,5 gram, althans een of meerdere ponypacks, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bijlage 2

Voetnoten

1.Wanneer hierna bij dagvaarding II wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022295608, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 543).
2.Wanneer hierna bij dagvaarding III wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023350861, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 37) en het aanvullend proces-verbaal met het nummer PL1500-2023350661, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 56).
3.Wanneer hierna bij dagvaarding IV wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024027048, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 58).